ThePostOnline

Godwin, Pyongyang en mooie vrouwen

11-02-2011 13:00

Een uurtje of half acht ’s avonds, in de trein. Naast mij zit een jongen van Turkse afkomst de krant te lezen, daartegenover zit een al tijden glimlachende babyboomer me aan te staren. Ik zucht en kijk geërgerd uit het raam. Na een tijdje word ik afgeleid van mijn vriendelijke negeergedrag als de man ineens actie onderneemt: hij tikt in een opleving met een vermanend vingertje op de krant van de jongen naast me, die blijkbaar een artikel leest over de rechtszaak van Geert Wilders. “Wat een idioot hè, die Wilders. Een idioot is het, echt waar.” Terug in zijn stoel gezakt, wacht hij een reactie af. De jongen fronst zijn wenkbrauwen: “Ik ben Rechtenstudent, dit interesseert mij.” Hij duikt weer weg in de krant.

Omdat de jongen vrijwel ongestoord het lezen hervat, richt de babyboomer zich tot mij. “Die Wilders, wat een idioot, hè. Die man zaait alleen maar haat.” Ik kijk hem met tegenzin aan en probeer zo nors mogelijk over te komen: “Meneer, ik vind het een beetje raar dat u dit zo zegt in de trein en ik ben het met u oneens.” De man schrikt, kijkt vertwijfeld om zich heen en buigt dan naar voren. Hij schudt zijn hoofd en kijkt me zogenaamd begripvol aan. “Ja, jij bent nog jong, maar ik ben al oud en mijn grootouders hebben de Tweede Wereldoorlog niet overleefd door zo’n haatzaaier!” Zucht. Godwin. Hoe kan ik het zo ongelukkig treffen? Klem tussen een babyboomer die me te vriendelijk aankijkt en een student die ijverig de krant doorspit.

Stupide staren
Omdat dat glimlachende, kalende mannetje me nog steeds stupide aanstaart, voel ik me bijna gedwongen om weer te antwoorden. “Meneer, wat Wilders doet is de negatieve kanten van een religieuze ideologie belichten, onze vriend Hitler heeft zes miljoen joden uitgeroeid. Dit lijkt me toch iets anders.” Hij zakt weer terug in zijn stoel. Om ons heen in de coupé is het inmiddels volkomen stil geworden. Over de rug van een stoel verderop kijkt een jongen ‘stiekem’ mee. De babyboomer begint oeverloos te ratelen. Hoe het toch mogelijk is dat zoveel mensen stemmen op iemand die haat zaait. En dan die partijleden! Allemaal criminelen natuurlijk, daar bij de PVV. Maar ja, het is de PVV, dan weet je al wie je voor je hebt. Nee, die Geert Wilders, die moet maar eens veroordeeld worden. Het liefst ook nog vastgezet. Zo gaat dat dan een tijdje door.

Na een paar minuten antidemocratisch gezwets heb ik het wel gehad met de beste man voor mij. Ik onderbreek hem meedogenloos: “Dat is het principe van een democratie, dat iedereen kan zeggen wat hij of zij vindt. De PVV heeft 24 zetels. Dat zijn anderhalf miljoen mensen. Dus u beweert dat anderhalf miljoen mensen dom zijn? Dat is intellectuele hoogmoed. U heeft de waarheid niet in pacht.” De stiekem meekijkende jongen gniffelt. Meer mensen draaien zich om. De student naast mij staart al een minuut lang naar dezelfde alinea. Nog immer onnozel kijkend lacht de babyboomer me toe. Hij lijkt even na te denken, slikt enigszins ongemakkelijk, maar ratelt dan toch verder. Weliswaar over een volslagen ander onderwerp.

Pyongyang
Hij richt zijn pijlen dit maal op de verdeeldheid in het politieke landschap: al die verschillende partijen, dat moeten we gewoon niet willen met z’n allen. De kiesdrempel moet veel hoger liggen, kletst hij. Zo ook op gemeentelijk niveau. Al die kleine partijen die dan ineens een stem willen hebben. Hij vindt het maar niets. Niet alleen hij, maar iedereen in de directe omgeving kijkt mij nu aan, in afwachting van een antwoord. “Meneer, als u een probleem heeft met de grondslagen van een democratie, moet u maar naar Pyongyang verhuizen, lijkt mij zo.” Weer gegniffel. Opnieuw word ik zogenaamd begripvol aangestaard door een schaapachtig lachende vent van in de vijftig.

“Nee”, zo vervolgt hij zijn betoog, “dat iedereen maar een grote mond wil hebben tegenwoordig, dat vind ik maar niks. Iedereen mag en wil ineens wat vinden.” Ik dien hem onmiddellijk van zijn repliek: “Ik heb óók een grote mond, zoals u merkt.” Stilte. Het stompzinnige glimlachen is in ieder geval ten einde gekomen. Hij zucht en haalt moedeloos zijn schouders op. Achteraf kon ik dat verwachten, want er zit een enorme BAH!-opmerking aan te komen. Zo’n statement waarvan je denkt: ‘Kreeeeeeeun, dit méén je niet!’ Zo’n enorme dooddoener. Die gelukkig op het juist moment komt, want mijn eindbestemming wordt omgeroepen.

“Je ziet er in ieder geval wel mooi uit.”