Ik zit de komende week in het kustplaatsje Duck in North Carolina en ik vraag me af of de opwinding over de verkiezingen net zo groot is als in mijn normale verblijfplaats Arlington, de buurgemeente van Washington. En zo ja, in welke gradatie van opwinding? In Arlington zijn er verhitte discussies over de voorverkiezingen van de Republikeinen. Zo werd de caucus in het geringe Iowa van januari gevolgd alsof het de presidentsverkiezingen zelf waren. Met tot in de kleinste dorpsgemeenschap een analyse van het stemgedrag en wat dat zou betekenen voor de ‘echte’ steun aan Romney of de kansen van Santorum (eerlijk gezegd was op dat moment Gingrich ‘hotter’).
Maar opwinding ontstaat niet alleen vanwege de gebeurtenis van het kiezen van de kandidaat voor het presidentschap. Opwinding kan soms oplaaien door een uitspraak van een kandidaat. Zo kan een foute opmerking mij erg opgewonden maken en mijn verontwaardiging doen oplaaien. Soms ben ik de enige. Ik heb dat in het verleden vaker gehad. Ik weet nog goed dat Pim Fortuyn het journalisten rapaille zijn tuin uit schopte, omdat hij de domme vragen zat was. Het werd geloof ik live uitgezonden. Ik was er van overtuigd dat het zijn politieke einde was. Zo onbehouwen kon je toch niet zijn tegenover de media? In de eerste plaats dacht ik dat de journalisten zelf verontwaardigd zouden zijn, daarna dacht ik dat de kiezers dit niet zouden pikken. Ik dacht toen niet voor het eerst dat de hele wereld net als ik over hem heen zou vallen. Maar er gebeurde niets, Fortuyn werd alleen maar populairder.
Hetzelfde gevoel heb ik nu met Santorum. Vorige week zei hij bijna een van de verschrikkelijkste woorden die er in Amerika bestaat, namelijk ‘nigger’. Hij weet de tweede helft van het woord net op tijd in te slikken. Ik ben totaal verontwaardigd en denk opgewonden: dit is het einde van die spencerdragende lullo. Maar ik zoek op het internet en vind slechts een summier aantal reacties. Zo hebben mijn in Arlington wonende en goed ingevoerde, dagelijks de Washington Post lezende schoonouders er zelfs niks over gehoord. Niks geen opwinding. De ‘spindoctors’ van Santorum schijnen meteen te hebben terug gemept. Hoe durven jullie te insinueren dat Santorum dit bijna zou hebben gezegd? Geen journalist die daarna vraagt, wat hij dan zou hebben willen zeggen. Welk ander woord kun je vormen na “We know the candidate Barack Obama what he was like, the anti-war government nigg—the uh—…”?
Mijn jarenlang actief zijn in de politiek heeft mij geleerd dat mijn opwinding soms in het geheel niet wordt gedeeld. De storm van protest blijft uit, ik sta in mijn eentje te razen en te tieren. Maar het rare is dat ik denk dat de storm niet is opgestoken, omdat het woord ‘nigger’ zo erg is, dat men zich in Amerika inderdaad niet kan voorstellen dat een kandidaat die al zover is gekomen zo’n fout zou maken. Dus hij moet wel een ander woord bedoeld hebben. Mijn outsider blik zegt echter dat er geen twijfel mogelijk is. Dit is de taal die Santorum spreekt met zijn vrienden in de kroeg (of drinkt hij niet?). Dit is de taal van ultrarechtse Amerikanen, die het feit dat er een zwarte familie in het Witte Huis zit, simpelweg niet kunnen verdragen.
Ik ben nu een dag in Duck, North Carolina, een zuidelijke staat. Ik heb al op een begraafplaats de confederate flag zien wapperen. Dit is een staat waar de opwinding over wat Santorum misschien zou hebben gezegd, zeker niet tot grote hoogte zal stijgen. Althans niet onder het witte deel van het electoraat.
Niesco Dubbelboer is oude Kamerlid van de PvdA en bereidt op dit moment reizen voor naar Washington DC in de aanloop naar de verkiezingen.