Paolo Nutini zong het ooit eens al. Die nieuwe schoenen. Ineens is alles goed. Eigenlijk was ik het gevoel weer een beetje vergeten. Na jaren in een schoenenzaak te hebben gestaan waren nieuwe schoenen niet meer haalbaar. Bovendien had ik een hele berg leren patta’s die trouw mijn voeten bedekken. Voeten zijn immers maar vieze dingen, schoenen zijn de uitkomst.
Ietwat ijlend liep ik door de straatjes van Utrecht. Ik was geveld door de griep, maar ik moest de stad in. Waarvoor was ik drie straten geleden al vergeten. Een lege winkel trok mij naar binnen. ‘Alles 25 euro’ stond er op de ramen. Ik geloofde het niet, ik was immers aan het ijlen. Ik liep naar mijn maat toe in de hoop een paar maffe pumps te vinden. Die wilde ik immers al jaren hebben, maar ik weiger vijftig euro uit te geven voor een stel maffe pumps. Ik viste een grijs laarsje tussen de door aasgieren afgkloven berg schoenen in maat 39. Hij was mooi. En een luttele honderdtwintig euro. Die honderdtwintig euro had ik reeds opzij gezet voor een ander paar schoenen waar mijn oog op was gevallen, mijn hart voor was gesmolten.
Het laarsje bungelde in mijn handen. Leer. Grijs. De perfecte blokhak. Ik aaide het leer. Knuffelde het. Hield het voor de spiegel terwijl ik er nog eens naar keek. ‘Mooi is ‘ie, he?’ Ik schrok wakker uit mijn dagdroom. ‘Huh? Ja…’ ‘Hij is vijfentwintig euro.’ zei het meisje. Ik keek haar verbaasd aan. ‘Wat? Waarom? In vredesnaam? Waarom? Vijfentwintig euro?’ Het meisje straalde. ‘Ja!’ Nou ja, doet dan de andere ook maar.’ Mijn accent klonk inmiddels als mislukt Utregs dankzij mijn in de voortuin sherry drinkende buren.
Het meisje bracht me de schoen. Ik trok ze aan. Ze waren voor me gemaakt. Parmantig stond ik op de hakjes. Vijfentwintig euro. Ik zette de schoenen op de toonbank. ‘Doe deze maar.’ Trots liep ik de winkel uit. Dat ik nog dagen met blaren zou lopen omdat inlopen een hel is, nam ik deze keer maar gewoon voor lief.