Sorry alvast voor de korte column. Maar ik ben nauwelijks tot schrijven in staat. Ik ben al twee dagen volkomen in paniek. Ik loop naar de muur om daar de neiging te onderdrukken mijn hoofd er tegenaan te bonken. Ik twijfel over zelfmoord, tien keer per dag. Ik denk aan de dood, aan ongelukken, aan moord, aan geweld. Gisternacht werd ik drie keer wakker van een nachtmerrie. Schreeuwend. Ik ben dronken. Ik ben alleen. Ik ben bang dat ik mijzelf wat ga aandoen. Maarten is bij me weg. Ik heb hem uit huis gezet. Schreeuwend, schoppend en slaand. Raam aan diggelen, Sterre helemaal over de rooie, de buren hadden de politie gebeld. Ik was mijzelf niet. Nu nog steeds niet. Ik ben wel gestopt met huilen nu. Ik ben dronken.
Hij had het met Anneke gedaan. Hier. Op onze bank. Godverdomme. Die klootzak! Die klootzak! Op onze eigen bank. Die hebben we nog samen gekocht, expres tijdens tweede paasdag omdat we daar altijd zo’n hekel aan hadden. Mijn eigen geliefde heeft mijn beste vriendin liggen neuken. En god weet wat niet meer. In mijn eigen huis. Ik weet niet eens of Sterre er wat van meegekregen heeft. Het zal me niets verbazen. Het voelt alsof iemand me in mijn buik heeft gestoken en mijn ingewanden eruit rollen en dat gevoel houdt niet op. Paniek. Alleen maar paniek.
Dood
Ik denk dat ik het nog had kunnen accepteren als het een hoer was geweest, of een onbekende. Een secretaresse van zijn kantoor voor mijn part, een studente, een Albertus-meisje, wat kan mij het schelen. Maar niet Anneke! Niet de vrouw die ik zo liefdevol heb opgevangen. Die ik heb getroost en terecht gesproken. Ik heb mijn vinger meerdere malen naar haar opgestoken, gemoraliseerd. En in de tussentijd stal ze mijn geliefde. Mijn man. Mijn Maarten. Waarom zijn mensen zulke egoïsten? Altijd weer! Ik wist het gewoon!
De paniek wordt maar niet minder. Ik wil dood. Ik wil hem geweld aandoen. Ik wil haar kapot maken. Ik wil oorlog. Ik wil wraak. Ze neemt de telefoon niet op. Anders had ik haar uitgescholden. De gore hoer. De slet. Het regent in mijn hoofd. Donkere wolken en het wordt erger en erger. Ik voel me zo bedrogen en verraden. Iedereen, maar niet zij!
Sterre zit bij mijn ouders. Die weten van niets, liever doe ik dit alleen. Ik heb me ziek gemeld en kom al dagen het huis niet uit. Als ik niet huil zijn mijn ogen opgezwollen van tranen. Een zonnebril kan het verdriet nooit camoufleren. De gedachten blijven zich aan me opdringen: hoe vaak? Met wie nog meer? Hebben ze om me gelachen? Mijn naam genoemd? Hoe lang al? Is het liefde? Lust? En Sterre, hoeveel heeft zij toch meegekregen? Wat moet ik haar vertellen.
Vagevuur
Ik ben dronken. Het blijft eeuwig nacht. Sinds die nacht. Ik betrapte ze. Naakt op de bank. Ze kreunden zo hard. Hij zat in haar. Ik moest kotsen. Wat deed ze hier? Kwam ze speciaal voor hem? Wat heeft hij gedacht? Ik was naar een borrel! Niet de wereld af! Zijn ze de tijd vergeten? Met opzet? Waarom? In godsnaam, waarom?
De rest is als een open wond. Vol met zout. Het brandt. Ik sta in de fik. Vagevuur.
Was Maartens overspel de reden van die veelbetekenende blikken toen Anneke op onze bank logeerde? Ben ik net zo slecht als Rolf die Anneke ook ooit betrapte en haar op dezelfde wijze uit huis gooide als ik Maarten uit huis heb getrapt?
Nu komt de zelfhaat. Het is niet mijn fout. Ik ben bang toe te geven. Ik ben dronken en moet huilen. Zo erg huilen.
Deze column werd eerder gepubliceerd op Studenten.net en Studenten.dejaap