De afgelopen weken zaten enkele duizenden leerlingen over hun examens gebogen en vervolgens gingen enkele honderden docenten deze weer nakijken. Een jaarlijks terugkomend fenomeen, met jaarlijks terugkerende verzuchtingen. Maar dit jaar leek het wel alsof de examens gemaakt waren door stagiaires. Bij Nederlands vragen die niet door de schrijver van de tekst konden worden beantwoord. Bij andere vakken wijziging op wijziging op het nakijkmodel en bij Geschiedenis, mijn eigen vak, een aantal beschamende vragen. En daar ben ik boos om.
Nee, eigenlijk is boos niet het juiste woord, hoewel de scheldtirade die mij ontschoot anders doet vermoeden. Het is eerder een algeheel gevoel van verbijstering dat mij overspoelt wanneer ik bij vraag 11 van het examen geschiedenis arriveer. Slechts tien uur ben ik dan bezig met het nakijken van mijn havo5-klas, dus het kan de vermoeidheid zijn die parten speelt, maar zelfs bij herlezing staat het er echt.
Vijf jaar voorbereiding
Vijf jaar lang ben je als docent geschiedenis en met je collega’s bezig om de leerlingen voor te bereiden op het examen. Vanaf de eerste les in de brugklas over de prehistorie probeer je de leerlingen historische begrippen bij te brengen zoals standplaats- en tijdsgebondenheid, betrouwbaarheid, representativiteit en vele andere bouwstenen waarmee de leerling vijf jaar later overweg moet kunnen in de drie uur durende exercitie die het examen is.
Een belangrijk begrip waar in een van de eerste lessen al aandacht aan wordt besteed, is het anachronisme. De leerlingen moeten dan vaststellen dat een horloge niet thuishoort in een tekening van jagers en verzamelaars uit de prehistorie, net zo min als de telefoon die aan het jurkje van berenhuid hangt. Simpel, een kind kan de was doen.
Tijdlijnen
Vanaf die eerste les leer je ze dat een tijdlijn maken van wezenlijk belang is. Dat voorkomt het oneigenlijk gebruik van de naam Duitsland voor de oprichting in 1871, of een antwoord waarin Napoleon zijn eerste grote verliezen in de Sovjet-Unie leed. Hardvochtig zet je bij elke toets een streep door Indonesië wanneer Nederlands-Indië wordt bedoeld, of door de Republiek wanneer deze term voor 1588 wordt gebruikt. Want op het examen is dit fout.
LEEST U EVEN MEE, BESTE EXAMENMAKERS? OP HET EXAMEN IS DIT FOUT! FOUT! OOK VOOR U!
Maar het staat er echt, zelfs bij herlezing, staat het er echt. En in het antwoordmodel stapelen we lekker even door in het anachronisme.
De gebeurtenis op dit schilderij laat zien dat sinds de dood van Willem van Oranje in 1584, de internationale positie van de Oranjes en van de Republiek omstreeks 1640 sterk veranderd is.
11 Toon de juistheid van deze uitspraak aan door:
Als jullie echter niet willen dat de leerlingen slagen, blijf dan vooral van dit soort vragen stellen. En dan vooral met dit gewenste antwoord bij streepje twee:
Uit het antwoord moet blijken dat:
• de Republiek omstreeks 1584 aan de rand van de afgrond staat (door de opmars van Parma / de dood van Willem van Oranje) • maar omstreeks 1640 sterk genoeg is / zoveel prestige/macht heeft gewonnen, dat het voor Engeland een interessante partner/bondgenoot is geworden (wat door dit huwelijk wordt bevestigd)
Het enige (let wel: enige!) correcte antwoord is:
In 1584 bestond de Republiek nog niet (met als mogelijke toevoeging: welke ‘historicus’ heeft deze vraag bedacht?).
Punt voor dit examen: 5-je voor de moeite:
(ps: overigens wordt in vraag 9 van hetzelfde HAVO-examen dezelfde fout gemaakt. Gaat u schamen, dames en heren academici)
Tjeerd van Erve schrijft op onmogelijk veel plekken, maar bundelt tegenwoordig alles op zijn eigen blog.