In tegenstelling tot wat Rutger Bregman stelt, is de overheid echt niet de Grote Innovator die hij ervan maakt. En dat zou de overheid ook zeker niet moeten zijn.
Bregman schreef enige tijd geleden op De Correspondent een artikel waarin hij beweert dat de overheid de grootste uitvinder en innovator in de wereld is. Overheden zouden verantwoordelijk zijn voor alle grote technologische doorbraken in de afgelopen honderd jaar. Ze zijn volgens Bregman de ultieme durfkapitalisten. Op basis van deze successen zou de overheid zijn rol als technologische innovator moeten hervatten, ten koste van de vrije markt. Dit is gevaarlijke onzin.
Logische fout
Hij stelt vast dat overheden de grootste en beste innovators zijn omdat zij in het verleden mensen hebben betaald die uiteindelijk met technologische doorbraken kwamen. Maar dat overheden enige tijd een deel van die lonen hebben betaald, maakt hen geen innovators. Dat Roman Abramovich drie miljard dollar in Chelsea pompte, maakt hem immers ook geen goede voetballer. Zijn logica volgend zouden we ook kunnen stellen dat rijke Nederlanders de Grote Innovators zijn – zij hoesten namelijk het grootste gedeelte van het belastinggeld op.
Empirische fout
Naast een logische fout, begaat Bregman een empirische fout doordat hij zich bezondigt aan cherry picking. Hij kiest voorbeelden, zoals chipmaker ASML, die passen bij het verhaal dat hij wil vertellen.
ASML zou een investering van de overheid hebben gehad, toen het bedrijf aan de rand van de afgrond stond. Veel later groeide ASML uit tot ’s werelds grootste chipmaker. Zelfs in dit geval is het op zijn best vergezocht om het succes van ASML toe te schrijven aan de Nederlandse overheid.
Om houdbare conclusies te trekken, heb je empirisch getoetste beleidsevaluaties nodig. Een paar gemakkelijke voorbeelden zoeken en dan claimen dat overheden geweldig innovatiebeleid hebben gevoerd, is logisch equivalent aan claimen dat de nazi’s goed waren voor alle mensen omdat ze zo keurig met Ariërs omgingen.
Foute conclusie #1: Terug naar collectief bezit
Het mag ons niet verbazen dat Bregman door dit soort kronkels tot verkeerde en domweg gevaarlijke conclusies komt. Om te beginnen claimt hij dat overheden moeten investeren in zeer risicovolle technologische ondernemingen. De overheid zou als wederdienst een direct financieel rendement moeten opeisen. Veel dichter bij de definitie van ‘collectief bezit’ kun je niet komen.
Het is verkeerd omdat de overheid simpelweg niet de noodzakelijke expertise in huis heeft om eigenaar te zijn van buitengewoon innovatieve bedrijven. Ze is niet in staat om in te schatten wat de potentiële toegevoegde waarde of de haalbaarheid van technologische innovaties is.
Criminele verstoring van ‘incentives’
Het is ook verkeerd omdat ‘incentives’ op deze manier bijna crimineel worden verstoord. Want wanneer is er nu eigenlijk overheidsgeld nodig? Een typisch geval van een succesvolle innovatie ziet er als volgt uit:
De 3 oppervlaktes:
De klassieke ‘fout’ van de markt is dat de private investeerder geen rekening houdt met oppervlakte C. Doordat een zogeheten ‘death valley’ hem bovendien afschrikt loopt de samenleving ‘winst’ mis. De ultieme truc is om de private investeerder zo te compenseren dat de innovatie toch zijn doorgang vindt. De overheid zou oppervlakte A moeten compenseren omdat ze geïnteresseerd is in oppervlakte C.
Wensdenken
Zie hier de fout die Bregman maakt. In het geval van ASML wil hij in al zijn hebberigheid een stuk van oppervlakte B hebben, buiten belastingen die bedrijven al betalen. Dat schrikt dus juist de investeerders af.
Het zou een gevaarlijk precedent scheppen. Elk bedrijf dat op een bepaald moment overheidsgeld ontvangt zou in het geval van een succesvolle toekomst op een boete kunnen rekenen. Bovendien geeft dergelijke overheids-inmenging burgers te kennen dat de overheid er niet voor hen is (oppervlakte C), maar voor het geld (oppervlakte B).
Laten we aannemen dat de overheid daadwerkelijk een aandeel in de winsten van ASML neemt zonder eigenaar te zijn. ASML zou onmiddellijk een onoverkomelijk nadeel ondervinden ten opzichte van zijn buitenlandse concurrenten. Voor ASML is de keuze simpel: blijf in Nederland en ga ten onder, of verlaat het land. Als je ASML wil wegjagen uit Nederland is dit een uitstekende maatregel.
Wegjagen van private investeerders
Ook op een andere manier zou het leiden tot het wegjagen van private investeerders. Stel dat er tien projecten zijn om een nieuw type windmolen te bouwen en dat een private investeerder denkt te weten dat project nummer 1 het beste project is. Stel dat de overheid besluit om project nummer 2 te steunen op de manier zoals Bregman voorstelt: met moedig overvloedige gelden.
De private investeerder herkent dat hij nooit kan winnen van project nummer 2; hij trekt zijn geld terug omdat er in deze markt niets te verdienen valt. Dit effect wordt ‘crowding out’ genoemd. Mocht dit effect nog niet nadelig genoeg zijn, dan zal de Europese Commissie ongetwijfeld aan de bel trekken vanwege ongeoorloofde staatssteun.
Laat wetenschappers en ondernemers vrij
Bregman negeert of is onbekend met het cruciale concept van incentives. Goed durfkapitaal-beleid draait erom de juiste incentives te creëren. Dat betekent dat we wetenschappers en ondernemers vrij moeten laten. We moeten hen vrijwaren van beperkingen die er alleen maar zijn omdat de overheid denkt dat die nodig zijn.
Bregman beweert nota bene dat de iPhone een geweldig voorbeeld is van de innovatieve kracht van de overheid. Hoe onwaarschijnlijk is het dat Steve Jobs zo succesvol zou zijn geweest als hij zijn innovatieve ideeën steeds moest voorleggen aan een overheid die bij elke financiering uitgebreid zou evalueren? Overheidsfinanciering is dan geen incentive, het is een beperking.
Subsidie in plaats van innovatie
En dat gaat ook in een ander opzicht fout. Stel dat overheid zich opstelt als de ultieme durfkapitalist, wat voor gevolgen zou dat dan hebben? Wat het in innovatieve bedrijven losmaakt is geen onbedwingbare drang tot innovatie, maar het verwerven van skills die je in staat stellen om in aanmerking te komen voor overheidssubsidies.
Bregman claimt dat de overheid niet moet wachten op de markt, maar zelf investeringsdoelen moet kiezen. Hierin ligt de assumptie ten grondslag dat één persoon of een groep personen alle relevante marktsignalen kan oppikken, in staat is die te analyseren en vervolgens beleid kan ontwerpen dat op één of andere manier geschikt is voor de maatschappij. Hebben we dan niets geleerd van de fouten van centraal geleide economieën?
Verkeerd begrip van het Amerikaanse succes
Bregman gaat onvermoeibaar door en claimt dat ’s werelds meest innovatieve bedrijven uit de Verenigde Staten komen, doordat dat land volgens hem de grootste overheid heeft. Deze claim is op zoveel manieren fout dat het lastig is om te bepalen waar te beginnen.
Als de omvang van de overheid een cruciale factor is voor innovatief succes, waar zijn de innovatieve doorbraken uit Rusland en China dan? In die landen steekt de overheid precies zijn neus in bedrijven zoals Bregman dat wil. Als de omvang van overheidsuitgaven aan Research & Development alles is dat telt, waarom wachten we dan nog steeds op Amerikaanse toestanden in Rusland en China?
Silicon Valley
Het is zonder meer waar dat de overheid van de Verenigde Staten een enorme rol heeft gespeeld in het eerste succes van Silicon Valley. De bereidheid om technologische vooruitgang te financieren maakt de VS niet bijzonder; alle overheden willen dat. Wat de Amerikanen, in tegenstelling tot andere overheden en Bregman, goed begrepen is dat de incentives juist moeten zijn.
In plaats van het ene bedrijf geld geven en het andere niet, is het beter om te investeren zonder de incentives te verstoren. Bijvoorbeeld door de ondernemers achter innovatieve bedrijven te verplichten een aandeel in hun bedrijf te hebben. Of door te eisen dat ten minste 50 procent van de financiering van een private partij moet komen, of door te financieren in een vroege fase en de ondernemers de mogelijkheid te bieden hun aandeel terug te kopen tegen een korting. In alle gevallen moet de innovator een (financieel) aandeel hebben in het succes van het project.
Het Israëlische Yozma-programma is hiervan ook een uitstekend voorbeeld. De overheid kan helpen, maar onder voorwaarden die de juiste incentives geen schade toebrengen.
Er speelt zoveel meer
Overheidsinvesteringen verklaren nog niet de helft van het Amerikaanse innovatiesucces. Talloze andere factoren spelen een rol. De beschikbaarheid van zeer specialistische arbeidskrachten, sterke intellectuele eigendomsrechten, de kwaliteit van noodzakelijke ondersteunende bedrijven als accountskantoren en juristen: allen zijn belangrijk voor succesvolle en innovatieve bedrijven.
Daarnaast is de Amerikaanse cultuur minder risico-avers. Het sociale stigma van faillissement dat wij in Europa kennen, bestaat er nauwelijks. De juridische gevolgen van faillissement zijn er ook veel minder ernstig dan bij ons.
Minder eng is stimulans
Dit zijn allemaal ingrediënten voor innovatief ondernemerschap en redenen waarom de ‘death valley’ ondieper en minder eng wordt, waardoor radicale innovatie gestimuleerd wordt.
Als we dit in ogenschouw nemen, is het werkelijk ongelooflijk dat Bregman het Amerikaanse succes reduceert tot de omvang van de Amerikaanse overheidsuitgaven aan onderzoek en ontwikkeling.
Hopeloos vertrouwen in centraal geleide economie
Ondanks deze opeenstapeling van misvattingen, blijft Bregman overtuigd van door de overheid geleid durfkapitalisme. Het veronderstelt een bizar vertrouwen in de intellectuele almacht van de overheidsplanners. Gelukkig verwent Bregman ons met een voorbeeld als hij windmolens bespreekt.
Het voorbeeld logenstraft iedere pretentie van intellectuele almacht, want windmolens zijn nooit echt winstgevend geworden. Maar dat maakt voor Bregman niet uit. Windmolens horen volgens hem op overheidsgeld te draaien.
Consumptie aanmoedigen
Dit impliceert nogal wat. Bijvoorbeeld dat het stimuleren van energieconsumptie (niet echt een doelstelling die we met windmolens associëren) prima is. Dat moet wel, want door energie te subsidiëren, daalt de prijs voor de consument die daardoor eerder geneigd is meer te verbruiken.
Ook betekent het ‘gratis-geld-beleid’ voor windmolens dat bijvoorbeeld overheidsfinanciering voor de isolatie van huizen en het terugdringen van energieverspilling op een tweede plan komt. Deze subsidie impliceert bovendien dat innovatie in elke andere energiesector, van waterkracht tot biobrandstoffen, minder aantrekkelijk wordt gemaakt voor investeerders.
Het is een voorrecht dat iemand als Bregman ons door de enorm complexe materie van durfkapitalisme, gekenmerkt door een veelvoud van afwegingen, weet te leiden.
Hoe moet het dan wel?
Ik heb zelf onderzoek gedaan naar de rol van de overheid in technologische innovatie toen ik werkzaam was bij het ministerie van Financiën. Enkele van mijn aanbevelingen voor een succesvol innovatieklimaat zijn als volgt: