Sport

Leve de serve-and-volley speler!

27-06-2012 17:00

Engeland, het land van de grassporten. Het land van het ruwe maar sportieve rugby. Van het chique en uitputtende cricket. Van het bonkige voetbal van lange halen, snel thuis. En natuurlijk van het prestigieuze en beschaafde tennis van Wimbledon, de mooiste Grand Slam van allemaal.

2001
Ingmar Meijer schreef eerder al dat André Agassi in 1992 voor een stijlbreuk zorgde op het heilige gras. De Amerikaan wist, als baseliner, het toernooi van de serve-and-volley spelers op zijn naam te schrijven. Voor Ingmar reden genoeg om die finale nooit te vergeten. Voor mij is dat anders, voor mij is de finale in 2001 onvergetelijk. Inderdaad de laatste die door een traditioneel servicekanon is gewonnen.

De winnaar die hem eigenlijk niet had mogen winnen. Na drie verloren Wimbledonfinales, waaronder die in ’92 tegen Agassi, en een slepende schouderblessure kreeg Goran Ivanišević een wildcard voor het toernooi. Met zijn kiezelharde opslag wist hij als eerste deelnemer met een wildcard ooit de kwartfinale te bereiken, de halve finale, en inderdaad de finale. Wat volgde was een spetterende vijfsetter, waar zowel Ivanišević als zijn tegenstander Patrick Rafter er lange tijd maar niet in slaagden de ander te breken. Een intrigerende partij met aces en onsuccesvolle returns, waarbij de vijfde set uiteindelijk eindigde in 9-7.

De tijd van de serve-and-volley tennisser is voorbij
Zoals, sinds de invoering van de Premiership in het Engelse profvoetbal, het kenmerkende kick-and-rush voetbal langzaamaan verdween naar de lagere divisies, is sinds Ivanišević ook de serve-and-volley tennisser op zijn retour. Door verdere professionalisering moeten sporters steeds completer zijn. Een verdediger moet op kunnen bouwen en een tennisser moet meer kunnen dan opslaan alleen. Dat is niet erg, zo gaat dat nu eenmaal. Ook Wimbledon gaat mee met de vaart der volkeren. De tijd van de serve-and-volley specialist is voorbij en met vermoedelijk Nadal, Federer of Djokovic zal Wimbledon ook dit jaar een complete tennisser als winnaar krijgen.

Maar dat betekent gelukkig niet dat de serve-and-volley speler helemaal niet meer bestaat. Gisteren zijn de eerste twee sets gespeeld in de eerste ronde tussen Dudi Sela (nummer 108 van de wereld) en Ivo Karlović (nummer 59). Laatstgenoemde heeft enkele jaren terug nog de kwartfinale mogen spelen, en meer zal hij waarschijnlijk ook niet gaan presteren op een Grand Slam. De man die ooit 55 aces in één wedstrijd tegen Hewitt maakte, maar alsnog verloor. De man van de hardste opslag ooit (251 kilometer per uur). Wat is het een genot om naar die man te kijken.

Karlović
Twee meter en acht centimeter lang, honderdvier kilogram zwaar. Als hij zijn lichaam strekt voor de opslag voel je de spanning bij zijn tegenstander. Zijn racket raakt de bal, de ogen van de toeschouwers op de tribune springen met de bal mee naar de andere kant van het net. De bal raakt de grond. De tegenstander maakt een vergeefse beweging naar de bal of, mooier nog, blijft aan de grond genageld staan. De ogen schieten naar het scorebord, naar de snelheid van de bal: 139 mijl per uur. Ace, 15-0.

En als de bal wel teruggeslagen wordt, staat het lange lijf al bij het net, om de slappe inzet hard terug te volleren. Vergeet lange rallies, vergeet gevarieerd tennis, ook dit is kunst.

Problemen krijgt hij pas als hij tegen een echt goede tennisser staat. Zoals vermoedelijk in de tweede ronde tegen de als vierde geplaatste Andy Murray. Murray, die in straight sets Davydenko aan de kant zette en de hoop van de natie is op de eerste Britse winnaar sinds 1936. Bij een goede passeerslag is dat logge lichaam opeens een handicap, mist hij beweeglijkheid, snelheid en techniek. Dan staat hij plompverloren aan het net als een kind die in de supermarkt z’n moeder uit het oog is verloren.

Het is dan wel meer in de marge, maar het pure serve-and-volley spel leeft! En dat het nooit verloren moge gaan.