Kun je het een wetenschapper kwalijk nemen dat hij bovengemiddeld bedreven is in het op het web aandacht voor zijn standpunten krijgen? Ook als die standpunten nogal onorthodox zijn? En ook als zijn website voornamelijk op niet-wetenschappers gericht is?
Dat is een vraag die opkomt als je kijkt naar de discussie die de afgelopen week woedde in paleontologische kring over het werk van de Brit David Peters. Peters, die zijn fortuin verdiende in webcommunicatie, is een krankzinnig productief liefhebber van fossiele dieren. Eerder verdiende hij zijn sporen al als illustrator, maar na enige tijd besloot hij zich nadrukkelijker op de studie van de dieren die hij tekende toe te leggen. Hij richtte zich aanvankelijk vooral op Pterosauriërs (een soort vliegende neefjes van de dinosauriërs) maar breidde zijn aandacht gaandeweg uit naar alle fossiele reptielen. Het resultaat van al die aandacht publiceert hij sinds een tijdje op een website, reptileevolution.com.
Assurancetourix
Het probleem? Peters’ methoden, technieken en – als gevolg daarvan – ideeën over reptielenevolutie zijn nogal – eigenzinnig. En waar Peters’ eerdere site, Pterosaur Heresies, dat ook duidelijk maakte in de titel, is dat bij reptileevolution veel minder het geval. De aanwezigheid van die site op het web is zodanig, dat een onwetende bezoeker zomaar zou kunnen gaan denken dat Peters’ opinies gedeeld worden door de meerderheid van paleontologen.
Dat is nogal een misverstand: David Peters is namelijk een beetje de Assurancetourix van de paleontologie (Meningen over hem zijn verdeeld. Hijzelf denkt dat hij briljant is, de rest van het dorp vindt van niet). Het begint al met zijn techniek. Peters bestudeert geen fossielen, maar foto’s die hij in Photoshop overtrekt. Daarbij ‘ontdekt’ hij continu allerlei zachte structuren (d.w.z. geen botten) die het dier een heel ander uiterlijk geven. Bij die techniek kun je al behoorlijke vraagtekens stellen, maar in de moderne paleontologie, waar organismen worden geclassificeerd aan de hand van sets van eigenschappen, heeft die aanpak nogal vergaande gevolgen voor de hele evolutionaire boom dinosauriërs en pterosauriërs. Het wekt dan ook weinig verbazing dat Peters’ ideeën over reptielenevolutie nogal afwijken van die van bijna iedereen. Peters’ toepassing van cladistiek (de methode om sets van gegevens te vertalen in een boom met evolutionaire verwantschappen) laat daarbij bovendien het nodige te wensen over. De gemiddelde bezoeker van reptileevolution zal daar echter weinig van meekrijgen.
Zelfreflectie
Bij alle terechte kritiek op Peters mag de paleontologische gemeenschap ook zelf wel eens in de spiegel bekijken. Er wordt veel over paleontologische onderwerpen geblogd, maar het is een domein voor experts; de blogosphere is bovendien erg versplinterd. Dat zijn al twee redenen waarom het voor leken vrij lastig is om Peters’ veel beter toegankelijke en ge-SEO’de sites te mijden. Sommigen, zoals Darren Naish en Brian Switek, schrijven wel voor een breder publiek; maar hun blogs zijn eerder opiniërend, waar Peters een meer encyclopedische benadering gebruikt die de lezer door een aantal sleutelproblemen leidt.
De oplossing ligt dan ook voor de hand: het is aan paleontologen om een goede handleiding voor geïnteresseerde niet-specialisten te organiseren. Tot die tijd is de verontwaardiging over Peters niet veel meer dan zinloos gesnuif. Doe iets.
Voor wie geïnteresseerd is in de details van het Peters-debat heeft Darren Naish een zeer uitgebreid verhaal geschreven.