Nederlanders zijn opgefokt, arrogant, humorloos, ontevreden, moralistisch en voortdurend met de ander bezig. De ander, altijd maar weer de ander, want die heeft groener gras en een twee centimeter langere stationwagen en, vooral dat, een piemel die groter en breder is en de ander gaat te vaak op vakantie en heeft een modaal baantje maar toch een nieuwe keuken dus waar doet ‘ie het van en een mooiere vrouw die wél siliconentieten heeft en, oh huiver, een andere mening.
Dus moet die ander kapot. Nadat die ander langdurig maar argwanend in de gaten is gehouden en het gif om de geesten van alle andere anderen rijp te maken voor dat wat noodzakelijk moet gebeuren zorgvuldig is verspreid. Liefst met hulp van de overheid, graag gesubsidieerd, want zelf winst maken is bloedgeld, net als kunst en cultuur moet je het leren haten van de ander met belastinggeld betalen, anders stort de beschaving in, aldus de Hollandsche Grote Denkers en Dichters, kunstenaars van het jaar en Libelle-bestsellerschrijvers.
Het is trouwens niet dat de jaloerse kruidenier ooit zelf het bloed aan zijn handen of het vuil onder zijn nagels wil. Ook dát moet de ander doen. De ander. Eeuwig de ander. Als de ander niet kapot moet dan is de ander wel goed om de troep op te ruimen. De stront uit de doucheputjes te schrapen, de bollen te pellen, de zieken te verplegen, de dieren te slachten, de plees te schrobben, de asperges te steken en de aardappels te frituren. Zolang die ander maar wel zijn bek dicht houdt. En voor zich blijft kijken tijdens het doorlopen. Kop omlaag. Meedoen, altijd en eeuwig moeten meedoen, geen vragen stellen, meedoen. Zonder denken, niet meedenken, nadoen.
Nederlanders staan vierentwintig uur per dag stijf van de afgunst. Ze zijn voortdurend aan het stikken in hun eigen verstokte, stiekeme haat. Vandaar ook al die verwarde personen, al die stalkers, al die dwaze zinloosgeweldsplegers, al die hatelijke, ziekelijke moralisten, die zichzelf verzuipen in de illusie van tolerantie maar zonder ironie hun eigen übermensch-moraal perfectioneren.
Die gesjeesde narcisten in hun zo zorgvuldig gecultiveerde dramklimaat. Die jammerende meerderheid van minderheden, zelfgewenste slachtoffers, als bloedzuigers en parasieten in een doodziek lichaam. Leden van de alsmaar uitdijende ophefsekte der gekwetsten. Voorgangers en kanselbeklimmers in overvloed, gaarne uw subsidie nu doneren, uiteraard belastingvrij.
Als alles is leeggezogen en kaalgegraasd, tot op de bodem is weggeschraapt, klagen ze alsnog de bodem zelf aan, in de bloedserieuze veronderstelling dat een pan zonder bodem nou eenmaal bodemloos is en daarom voor altijd gevuld zal bijven. ‘De hoorn des overvloeds is leeg, schuld van de hoorn, laten we de hoorn kapotmaken!’
De mensen hier op het eiland onder de zon zijn, nouja, ik zou ze haast ‘mens’ noemen. Met zichzelf bezig, hard aan het werk of luierend in de zon, maar zonder te klagen, beslist zonder afgunst. Het kan ze niet schelen wat de ander bezit of doet. Ze zijn onderontwikkeld, laaggeschoold en gesloten. Vreemdelingen laten voelen dat ze erbij horen vinden ze hier niet nodig: iedereen hoort erbij en dat moet je accepteren. Of anders weer oprotten.
Si? Si!
Geslijm, gekonkel, gedraai en gevlei behoort hier tot het rijk van onbetaalbare onzinnigheden. Die waanwereld van fabels en sprookjes. Daar waarin de Hollanders wonen. Geboortegrond van linkse naiëven, zompige polderklei waarop sociaaldemocratische illusies zo welig tieren.
Als hier een paard sterft laten ze het langs de kant van de weg verrotten, tot het een verbleekt karkas van leeggezogen beenderen is. Probleem opgelost.
In Nederland gaan ze eerst een paar maanden aan het dode paard staan trekken, om daarna het beloofde referendum over in welke richting het paard dat al dan niet dood is moet worden getrokken niet bindend te verklaren wegens te hoge opkomst, een stille tocht voor het dooie peerd te organiseren, nadat het karkas alsnog een naam heeft gekregen, om uiteindelijk een rotonde of vinexstraat naar het dode paard te vernoemen.
En iedereen mag tegen betaling even aan het dode paard trekken, wie niet wil trekken is een zonderling, een parvenu, ongewenst melaats kind van Moloch.
Paria: paardofoob. Actiegroep Maak In Het Onderwijs Meer Werk Van Het Nederlandse Paardverleden is al in oprichting. Een gesubsidieerde documentaire is in de maak. De NPO heeft de thema-avond ‘Paardofobie, hoe gaan we er mee om met z’n allen‘ reeds in de planning staan. Het wachten is nog op UvA-onderzoek naar paardofobie in Nederland.
Hier op het eiland geen verraders en lasteraars, geen onderkruipers, burgerlijke sofisten en, God wil ze maar niet laten uitsterven, zelfbenoemde hedonisten, hipstermannen met een knotje en nu-vrouwen met eenzelfde mannenknotje (uniseks als hip jong statussymbool, je moet er maar opkomen), maar slechts overlevers, temperamentvollen, de zelfkant van het bestaan afschuimend. Eenvoud zonder haast en zonder stress, zonder verwachtingen en zonder eisen. Wachtend op mañana. Si is si, no is no. Zo helder als kristal, zo duidelijk als het verschil tussen dag en nacht.
Hollanders, ze zijn verziekt, verknipt, verward, verweesd, verwijfd en verpest. Bekijk ze lang genoeg van een afstand, zoals een entomoloog zijn mierenstad onder een loep bekijkt en een hartverscheurend verlangen Marokkaan, Antilliaan, MOE-lander, Afrikaan of Turk te zijn maakt zich van je meester.
Nederland, rechtstaat van de rechtschapenen. Land van eerste stenengooiers zonder zonde, bastaardkinderen van farizeërs. Vaderland van moederverkopende verraders, loopgraafhelden kilometers achter het front, liefst lang nadat de oorlog is verloren, zilverlingtellers en kopgeldgieren.
Zelfs torren onder vochtige stenen wensen zich niet met Hollanders op te houden. Pissebedden zoeken, marcherend op onhoorbare ritmes, een veilig heenkomen als het lompe silhouet van de Hollander zijn schaduw over de rotsen werpt. Ratten druipen krijsend met de staarten tussen hun pootjes af bij het aanhoren van ‘t Wilhelmus en zelfs de maden krioelen nog liever op kruiend ijs dan in de broeierige open wond Holland.
Nee, in de rechtstaat der rechtschapenen regeert slechts de lof der ijdelheid. Trap een oma op haar smoel of schiet als politieagent ter verdediging je vuurwapen af en de advocaatjes komen schrijlings, als mammaskindjes die in hun broek hebben geplast, van over de einder aangewaggeld, als mestkevers die de poepemmer hebben horen rammelen, de panden van hun jassen als verbleekte pauweveren achter hun waggelende zitvlees aanwapperend. Als kippen zijn ze er bij, de designbrillen en gemanicuurde worstenvingertjes. Ex parte haantje de voorste om haantje de voorste, elke misdadiger die uit de gevangenis kan worden gehouden om nog meer misdaden te plegen is immers een overwinning voor de beschaving.
Tenzij het de agent is die zichzelf verdedigt, of de vader van een gezin in een eensgezinswoning dat met geweld wordt overvallen, die zich met enkele rake klappen van de kachelpook het vege lijf inclusief have en goed heeft weten te redden. Dan is geen straf te hoog, geen OM-capaciteit te kort, geen rechter te zuinig.
Maar besef: in mijn hart ben ik bij jullie. Duizenden klilometers verderop. Zo ongeveer als de Oranjes tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hollandscher dan Oranje kan eigenlijk niet. Een kleur die staat voor eigenbelang, lafheid en desertie.
Misschien daarom dat het hier zo snel donker wordt: de lucht kleurt hooguit even oker, maar nooit oranje.
Bert Brussen zit voor enkele maanden in vrijwillige ballingschap op een zoneiland. Een prachtige reden voor wat reflectie op het Hollanderschap.