Petra Sielias werkt al een paar jaar als office-manager annex research-ondersteuner bij een onderzoeksbureautje. Haar officiële titel is kantoorheld. Ze vindt het leuk om een paar keer per dag heel snel te moeten schakelen. Ze kan dat ook goed, omdat ze bipolair is. In de basis is Petra meestal een klein beetje manisch, hypomaan heet dat. We bespreken de voor- en nadelen van het hebben van een gestoorde geest in haar huis in de Amsterdamse wijk Bos en Lommer.
Petra begroet me vriendelijk. Een vrouw van in de dertig met wat overgewicht en nieuwsgierige, intelligente ogen achter een hippe bril. We gaan met een dampende kop kruidenthee op de bank zitten. Twee katten komen doorlopend om aandacht vragen. Petra’s huis staat vol met handwerkspullen. Een spinnenwiel, bolletjes wol, breisels, haakwerkjes. Aan de muur hangen platen van schedels en zwaarden. Ze praat associatief, van de hak op de tak, maar weet ondanks twee of drie tussenzinnen altijd weer haar punt terug te vinden.
“We roepen wel met zijn allen dat we open moeten zijn over anders functionerende hersenen, over de kansen die een afwijkend brein biedt. Maar op het moment dat je dat ook daadwerkelijk doet, schrikken de meeste mensen toch. Soms zijn ze verbaasd dat ik werk. Terwijl werken voor mij eigenlijk volkomen normaal is, ik hoef geen medelijden! Bipolaire types zoals ik kunnen, als we een beetje goed op medicatie zijn ingesteld, enorme werkpaarden zijn. Neem er eentje aan, dan merk je het vanzelf.
Als mensen me vragen wat er met mij is, vertel ik altijd eerst dat ik een serotonine disbalans heb, want dat is medisch, dat snappen mensen. Dan is het ‘echt’. Pas een paar weken later meld ik dat ik bipolair ben. Want psychische stoornissen stuiten nog altijd op veel onbegrip. Als je je been gebroken hebt, vindt niemand het raar dat je een paar dagen niet op je werk komt. Maar als jij keihard vanuit je manie de depressie inschuift, moet je mazzel hebben met je werkgever, wil je een paar dagen krijgen om bij te komen. Gelukkig geeft mijn werkgever me die. Zij zegt altijd: neem je tijd, dan zoeken we het over een paar dagen wel weer uit. Want zij weet dat als het weer goed gaat, ik die drie dagen ruimschoots inhaal.”
Als kind is Petra heel normaal. Speels, niet bang, goed gesocialiseerd. Maar als ze gaat puberen krijgen haar ouders al vrij snel het idee dat er iets niet helemaal goed zit in haar hoofd. “Door hormonale veranderingen in mijn lichaam was ik heel vlak. Ik ging elke dag in het zwart gekleed. Mijn ouders dachten, je hoort je nu ergens tegen af te zetten, andere dingen te willen. Dat had ik niet. Ik was zo vlak, dat mijn ouders vreesden me op een gegeven moment met een mes in de badkamer te vinden. Dat klinkt allemaal heel zwaar en dat was het ook. Ze hebben me naar de jeugdpsychiatrie gesleept met de boodschap: er is iets met haar, wij weten niet wat. We zijn hier niet voor toegerust, wat moeten we hiermee?”
Ondertussen begrijpt Petra zelf niet goed waar haar ouders het over hebben. “Ik was niet suïcidaal. Het kon me gewoon allemaal niet zoveel schelen. Niet op een “ik schop tegen de maatschappij aan” manier, het was meer “I just don’t give a fuck.”
De professionals lichten Petra door en constateren chronisch serotonine-tekort. Daar is medicatie voor, maar haar ouders vinden haar daar met haar zestien jaar te jong voor. Een jarenlang traject van therapieën volgt.
Intussen vertoont Petra steeds extremer gedrag. “Dat dingen me niet zoveel konden schelen, uitte zich in acties waarvan ik nu zeg, als stabiel volwassen mens: ‘Jezus Christus, hoe haalde je het in je hoofd! Op de trein stappen naar Pinkpop, en je ziet wel of je binnen komt.’ Het is best een tyfus-eind vanaf Almere naar Landgraaf… Je had toen stoffen bandjes met zo’n metalen sluitinkje, dat makkelijk los ging. Dus je klimt op een onbewaakt ogenblik het hek over, gaat naar een mannelijke security-medewerker, zorgt dat je shirtje net iets strakker zit en zegt: “ja ik zat net in een moshpit, dat is dat ze allemaal heel druk springen, en nu is mijn armbandje weg! Ja mijn kaartje ligt ergens in mijn tent.” En dan kreeg je gewoon een “nieuw” bandje. De kans dat die truc je tegenwoordig nog lukt is niet zo heel groot, maar toen kon dat.
Ik ging ook met mensen mee naar huis waarvan ik achteraf zeg, ‘Jezus wat ben je een dom wijf geweest.’ Lui die drugs gebruikten die iets verder gingen dan een blowtje. Leuk, spannend! Of die binnenkwamen met een vuurwapen, en dat ik alleen maar dacht: laat zien dan!”
“Achteraf gezien was ik toen hartstikke manisch. Maar dat merk je aan het begin alleen zelf. En dan kun je het nog ontkennen. Dus er was niets aan de hand met mij. ‘Nee hoor! Ik heb gewoon extra veel zelfvertrouwen deze maand!’”
Petra weet dat als ze merkt dat haar medicatie minder goed werkt, er een moment komt, waarop ze te manisch is om te functioneren zoals ze wil. Maar ze trapt er toch vaak in. “Dan begin ik aan allemaal leuke nieuwe dingen, alles is geweldig, tot het moment dat ik boven op de manie zit. Dan komt alles tot stilstand. Ik glij niet per se de depressie in, maar ik kan geen impulsen meer opnemen. Alles stopt dan. Mijn vrienden zien me twee maanden niet, mijn ouders zien me nauwelijks en mijn partner heeft verdomde weinig aan me. Want dan gaat al mijn energie zitten in zorgen dat ik zo stabiel mogelijk blijf, zodat ik mijn werk kan blijven doen. Als ik meer manisch ben gaat die energie zitten in extra goed opletten, zodat ik geen steken laat vallen. In een depressieve periode zit het in mezelf dwingen ‘s ochtends mijn bed uit te komen. Want ik ga altijd.
Ik kan achteraf altijd wel precies het moment in mijn manieën zien waarop ik knap. Maar als ik erin zit heb ik het niet door. Mijn partner heeft het dan natuurlijk al wel allang door. Maar ik ga er dan keihard tegenin! (lacht) Want ik ben dan eigenlijk als de dood dat als ik ga zitten, ik niet meer opsta. Zolang ik manisch blijft doen, bén ik manisch. En als ik manisch ben, dan functioneer ik.”
Petra werkt voor Bijboom, een klein onderzoeksbedrijfje. “Ik heb een directeur en zeven collega’s. We begeleiden veranderingen binnen bedrijven door middel van stemkastjes. Dat klinkt echt ongelooflijk saai, maar is het gelukkig niet. Het is een beetje de 2.0 variant van de ideeënbox. We doen er bijvoorbeeld medewerkers-tevredenheidsonderzoeken mee.
Wat ik daadwerkelijk doe is gaten vullen. Uiteindelijk is mijn functie, dat ik alles doe dat je niet in de auto kunt doen, als je onderweg bent naar de volgende opdrachtgever. Als je normaal gedrag ziet als de middellijn, zit ik daar meestal net iets boven. Dat werkt op zich fijn. Het maakt dat ik het leuk vindt om continu heel snel te moeten schakelen. En ik ben geen rapid cycler, dus ik blijf lang op dat niveau.”
Petra slikt fluoxetine, de generieke vorm van Prozac, om haar stemmingen in het gareel te houden. Het medicijn is een SSRI- heropname remmer, het zorgt ervoor dat haar serotonine spiegel het gewenste niveau houdt. “Ik ben op mijn twintigste begonnen met medicatie, toen had ik inmiddels zes jaar praattherapie achter de rug. Dat raad trouwens stiekem iedereen aan. Ga ergens rond je puberteit twee jaar lang eens in de twee weken jezelf uitpluizen, word je wijzer van.
Maar pas op. Als je eenmaal besluit, in plaats van therapie ga ik aan de pillen, ben je er nog niet. Een weekje proberen, hup stabiel klaar is een illusie. Ik heb zo ongeveer alles geprobeerd. Ik ben denk ik pas op mijn achtentwintigste duurzaam stabiel geworden.”
Petra’s pillen zijn niet ideaal, maar ze zorgen ervoor dat ze mee kan draaien in de maatschappij zoals zij dat wil. “Toen ik dit huis vond in Amsterdam en mijn huidige baan, werd mijn leven stabieler. Toen dacht ik: hé, ik heb rust, misschien kan ik nu stoppen. Maar al na een paar dagen voelde ik mezelf zo hard een depressie inschieten, dat ik dacht: laat ik toch maar weer mijn medicijnen gaan innemen. Met pillen draai ik lekker. Moet ik het dan expres kut laten gaan, zodat ik kan bewijzen voor mezelf dat ik me daar doorheen kan slaan?
En je bent dan ook niet leuk. Ik heb vrienden die geen medicatie slikken, omdat ze ervan overtuigd zijn dat het lichaam dat vanzelf wel reguleert, maar altijd als ik ze tegenkom op een piek of in een dal denk ik: wat ben ik blij dat jij mijn collega niet bent. Ik hou ontzettend veel van ze, maar op dat moment denk ik Get The Fuck Out, ga weg.”
Petra’s overgewicht heeft meer met haar serotonine-huishouding dan met de psychiatrische medicatie te maken. “Ik ben altijd al veel dikker dan normaal geweest. Een psychiater waarmee ik bevriend ben vertelde me dat we serotonine aanmaken in onze hersenen en in onze maag. Dus mensen die te weinig serotonine in hun systeem hebben, hebben de neiging om constant te over-eten. Dat had ik dus. Ik moet meer koolhydraten eten dan iemand anders, om genoeg serotonine in mijn lichaam te krijgen. Dan pas voel ik me goed en kan ik weloverwogen beslissingen nemen.”
“Het lulligste van hoe mijn hersenen werken, is dat ik niet suïcidaal ben. Want als je suïcidaal bent, denk je op een gegeven moment: jongens, het is gewoon allemaal echt zwaar kut. Weet je wat, fuck dat werk, ik wil dood, ik blijf gewoon in mijn bed liggen vandaag. Ik heb daar teveel verantwoordelijkheidsgevoel voor. ik denk dan: ‘dat kan ik mijn ouders niet aandoen. Dat kan ik mijn vrienden, mijn werkgever niet aandoen. Want die gaat nooit meer iemand vinden zoals ik!’”.
Rond haar vijfentwintigste loopt Petra tegen een burn-out aan. Maar ze weigert zich af te laten keuren. “Echt iedereen, psychiaters, huisartsen, ARBO artsen, noem maar op, zei: als we kijken naar jouw dossier, jij zit al zo lang in het hulpverleningscircuit, misschien moet jij gewoon niet willen werken, zullen we Wajong voor je aanvragen? Maar op dat moment werkte ik met mensen die in de Wajong zaten. Ik zag wat voor stempel zij kregen en ik dacht, dat wil ik écht niet. Soms is het best lekker om vertroeteld te worden hoor, om niets te hoeven, maar ik heb geen zin om daar de rest van mijn leven in te blijven hangen. Ik wil gewoon meedoen!
Ik haal net als iedereen een groot deel van The Validation Of Life uit wie ik ben en wat ik doe. Want wat je ook doet de hele dag, iedereen vindt het leuk om te weten dat ze iets goed doen. Volgens mij vond zelfs Hitler dat hij dingen goed deed.” (lacht)
“Ik ben eigenlijk altijd wel ergens mee bezig, de enige momenten dat ik niks doe, is als ik slaap. Ik ben dol op handwerken. Ik wordt er rustig van. Ik spin, ik verf wol, ik haak, ik brei, ik naai. Je kunt mij een pluk wol van een schaap geven en het duurt even, maar ik kom met een trui terug. Het is bekend dat als je breit, je hartslag daalt, je komt in een cadans. Ik hoor altijd alles wat er om mij heen gebeurt, maar als ik brei valt dat weg.”
Petra is, net als veel mensen met een psychische aandoening die ze kent, een beetje een workaholic. “Werken is heel fijn, dan hoef zo niet over mezelf na te denken, weet je hoe prettig dat is?
Psychisch niet normaal zijn is een beetje het taboe van deze tijd. Maar ik heb hoop, wat dat betreft. Voor mijn ouders was homoseksualiteit nog een heet hangijzer, voor mijn nichtjes is het een non-issue, het probleem bestaat domweg niet, wat hen betreft. En ja, wat is normaal? Misschien moeten we het woord normaal gewoon maar afschaffen. Want normaal bestaat volgens mij helemaal niet.”