Van Elmina reden we naar Takoradi en van daar weer naar Axim, de uiterste westpunt van Ghana. Er is daar een uiterst luxe beach resort, Lou Moon Lodge, ontworpen door een Belgische binnenhuisarchitect. De huisjes liggen verscholen op de rotspunten in een quasi Afrikaanse stijl die luxe en authenticiteit moet uitstralen: een ongemakkelijke combinatie. Een aantal van de hutten is gebouwd op een eiland waar je allen bij eb met droge voeten kunt komen. De hutjes op het eiland zijn nog luxer dan die aan het strand; ze hebben een privézwembadje dat direct aansluit op de zitkamer. Er is ook een kleiner hutje – zonder zwembad – voor de bediendes die de gasten zelf meenemen. Het ziet er allemaal paradijselijk uit totdat je gaat zwemmen in de prachtige baai, want daar drijven behalve kwallen ook honderden plastic zakjes en andere stukjes afval die je niet direct met het paradijs associeert.
Vanaf Cape Coast trekken wij zuidwaarts, langs dezelfde route die de Nederlandse handelsdelegatie onder leiding van gouverneur Jan Verveer in 1837 te voet afgelegd had. Verveer en zijn mannen hadden drie weken nodig om van Cape Coast naar Kumasi te komen. Wij doen de reis in drie uur. De adjudant van Verveer beschrijft in een reisbrief hoe de gouverneur gedragen werd in een veel te zware draagstoel door vier negers. Deze reis wordt door Arthur Japin beschreven in zijn roman De zwarte met het witte hart.
Vlak bij Kumasi logeren wij in het huis van Kwaku en Karin, dat wij via Airbnb geboekt hebben. Hun huis staat in Yaw Nkrumah, een dorp vlak bij Kokofu waar onze voorvaderen op weg naar Kumasi toe moesten zien hoe 40 mannen geofferd werden. In Kokofu staat nog steeds het verwaarloosde paleis van de chief wiens over-over-grootvader 40 offermensen onthalsde. Wij werden daar rondgeleid door een griffier, aangesteld door de regering in Accra, die notulen maakt van de traditionele rechtsspraak door de chief. Het was, zo gaf de griffier toe, een elegante manier om er op toe te zien dat de chief zich in grote lijnen zou houden aan de wetten van het land.
Het huis van Kwaku en Karin is van een reusachtig omvang en telt vier slaapkamers met twee badkamers. De elektriciteit val regelmatig uit, maar dan komt onmiddellijk de led-verlichting die op batterijen loopt tevoorschijn. Een nicht van Kwaku kookt voor ons en doet dat voortreffelijk, want ze volgt een opleiding Hospitality aan de Universiteit van Cape Coast. Een neef rijdt ons rond in een ruime 4×4. Hij is een Deeper Life Christian.
In het dorp worden we om 5 uur ‘s morgens gewekt door de plaatselijke imam. Maar er is ook een voodoo-altaar.
Als we in de buurt komen van waar wij denken dat het altaar staat, komt een vrolijk rasta-meisje op ons af die ons de weg naar de shrine wil wijzen. Onze gids spreekt geen woord Engels en wekt ook niet de indruk dat ze ons dichter bij het altaar gaat brengen. Wel krijgen wij op een gegeven moment de kleine moskee in het oog. Wanneer wij het rasta-meisje duidelijk maken dat de moskee niet het doel van onze zoektocht is, verdwijnt ze even plotseling als ze gekomen is.
Op de terugweg komen we langs een ander meisje dat er uitziet alsof ze Engels spreekt. Ook haar vragen we naar het voodoo-altaar. Zij besluit na enige aarzeling met ons mee te lopen en leidt ons naar de plek waar wij het rasta-meisje ontmoet hadden. Ze spreekt inderdaad voortreffelijk Engels. Zewas vier jaar geleden met haar ouders naar Jaw Nkrumah verhuisd omdat haar vader daar tot imam benoemd was. Het meisje draagt geen hoofddoek, haar kroeshaar is heel kort geknipt en haar kleren zijn van een stadse elegantie. Als we in de buurt van het voodoo-altaar komen wordt ze een beetje nerveus. “Ik ben hier nog nooit geweest”, zegt ze. Op dat moment springt het rasta-meisje weer tevoorschijn. Zij blijkt de dochter van de voodoo-priester te zijn. De twee hadden elkaar nog nooit ontmoet, hoewel ze al vier haar samen in hetzelfde dorp woonden, nog geen tweehonderd meter van elkaar.
Het wordt een ongemakkelijke ontmoeting. De dochter van de imam bevindt zich nu op vijandelijk terrein, maar zij heeft de steun van drie Europeanen. De voodoo-priester zelf blijft op zijn plastic stoel zitten, twintig meter van ons vandaan. Het rasta-meisje laat weten dat ze zelf eens bezeten is geweest. Wij mogen wel naar het hutje lopen waarin het altaar is opgesteld, maar niet naar binnen kijken.
Voor een foto van het rasta-meisje en de dochter van de imam is toestemming nodig van de voodoo-priester, maar die blijft uit. Plotseling eist het rasta-meisje dat de dochter van de imam haar slippers uitdoet. Die worden vervolgens aan de rand van het heilige pleintje gelegd. Als wij aanbieden ook onze schoenen uit te doen, blijkt dat niet nodig. Het rasta-meisje vertelt ons dat er die vrijdag een geit geofferd zal worden.
Op weg naar huis zegt de dochter van de imam dat zij medicijnen wil gaan studeren in Tamale, in het noorden van Ghana. Daar staat de islam kennelijk aan de kant van de vooruitgang.