Met een dreun zet Ivo Opstelten zijn computer op het bureau van Fox-It-directeur Ronald Prins. “Ronald,” bast hij, “jij hebt verstand van computers. Kijk even naar de mijne, wil je.” Prins sluit de bak aan en vraagt wat er aan de hand is. “Hij doet gek,” antwoordt de minister. “Hij ratelt, is zo traag als een ambtenaar op maandagmorgen en nu ben ik ook nog eens bestanden kwijt. Oh, en een hoop letters zijn zoek. Ik heb alleen nog maar hoofdletters.”
Prins drukt op de Caps Lock-toets, opent een terminal en roffelt lange rijen code uit zijn vingers. “Ik zie het al,” zegt hij, “u bent gehackt door justitie.”
“Gehekt, zeg je? Wat is dat voor aperte nonsens?”
“De politie heeft bij u ingebroken en spyware geinstalleerd.”
“Wel voor den drommel! Hoezo? Welk onbenul heeft daar opdracht toe gegeven?”
“Nou… feitelijk u zelf, minister. Met de wettelijke verruiming van opsporingsbevoegdheden om cybercrime aan te pakken.”
“Kijk mij aan, Ronald. Zie ik er uit als een cybercrimineel? Je raaskalt, jongen!”
“Nee minister, u ziet er niet uit als een cybercrimineel, maar de software houdt met uw uiterlijk geen rekening.”
Prins bladert wat door de email van de minister, doet een zoekactie op zijn eigen naam en opent een mailtje. “Hier, de aanbestedingsbrief. Hierin staat precies beschreven wat de software doet.”
De minister van Veiligheid en Justitie ploft zijn imposante lijf in een van de stoelen. “Jaja, iets met ie-pee en het doorbreken van vuurwallen en dan een paard installeren… dat zegt mij toch helemaal geen fluit, jongeman! Spreek Nederlands!”
Prins strijkt door zijn zorgvuldig bijgepunte baardje en vertelt langzaam: “Het is een programmaatje, meneer Opstelten. Bedoeld om verdachte computers in de gaten te houden en mogelijk gevaarlijke documenten van afstand te kunnen verwijderen. Denk aan terreurplannen of kinderpornofoto’s.”
“Kinderpornofoto’s? Waar zie je mij voor aan Prins, secretaris-generaal Demmink?”
“In het geheel niet, minister. Wij monitoren internetverkeer op verdachte content, waarschijnlijk bent u daar ergens boven komen drijven. En dat is niet zo gek, aangezien u regelmatig over gevoelige zaken communiceert.”
“Prins, dit is een kwalijke zaak. De helft van mijn rapporten is verdwenen. Die maatregel is bedoeld om levensgevaarlijke cybercriminaliteit een halt toe te roepen, niet om de minister het werken onmogelijk te maken.”
“Dat begrijp ik, meneer, maar zoals ik u voordien al zei: de echte cybercriminelen gaan we er niet mee pakken. Echte internetcriminelen zijn te sluw om zomaar spyware bij te installeren. Het zijn de digitale kruimeldieven die we hiermee pakken.”
“Maar ik ben helemaal geen kruimeldief, Prins. Ik ben een minister, een man van statuur.”
“Nogmaals: dat ziet de software niet. We schieten met hagel, meneer Opstelten. Maar ik weet het goed gemaakt, ik installeer logging tooltjes, een port scanner en wat honeypots, zodat u weer veilig op uw systeem kunt werken.”
“Bazel niet, Prins. Wat ben je in godsnaam aan het doen?”
“Oh, ik zorg ervoor dat de inbreker, politie dus, niet op uw computer kan. Hij wordt er net zo hard weer afgeschopt. Noem het de Fred Teeven beveiliging.”
“Mooi. Goed werk. Het land is weer een stukje veiliger, en mijn computer ook. Carry on, Prins!”