Er is weinig zo onwelkom als het idee dat er in onze vrije, open samenleving nog steeds niet voor iedereen gelijke kansen zouden zijn. Sterker: het idee dat we in een gelijkwaardige samenleving zouden leven is zo’n dogma geworden dat voor iedere afwijkende statistiek de verantwoordelijkheid vrijwel volledig wordt gelegd bij de mensen die het betreft. Succes is een keuze, en afwijken van de norm is een teken van falen. Het idee dat onze samenleving weleens zo ingericht zou kunnen zijn dat het – ondanks alle wederzijdse goede bedoelingen – voor bepaalde groepen mensen nog steeds moeilijker is om een bepaalde positie te ‘veroveren’ is feitelijk een taboe geworden. Politiek correct, en dus, anno 2012, een te onkennen waarheid. Dat geldt zeker als het gaat om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Ongelijkheid? Ja, laten we de dingen weer eens ouderwets noemen zoals ze zijn: ongelijkheid. We leven, ook anno 2012 in een mannenwereld, waarin mannen normbepalend zijn en waarin het voor vrouwen in bepaalde sectoren van onze samenleving nog steeds moeilijker is dan voor mannen om een leidende rol te spelen. Op onze universiteiten, bijvoorbeeld, in de top van ons bedrijfsleven, of in ons parlement. En, om zomaar iets willekeurigs te noemen, in de Trèveszaal.
Meer vrouwelijke ministers?
Bij ieder nieuw kabinet laait de discussie over het aantal vrouwelijke ministers opnieuw op, zo ook nu weer. En iedere keer zijn er weer hordes mannen die zich mateloos opwinden over de discussie, omdat die eigenlijk overbodig zou zijn: we leven immers in een vrije wereld met gelijke kansen, en dat er minder vrouwen op dit soort posten belanden ligt (dus) aan het aantal geschikte vrouwelijke kandidaten; je moet er toch niet aan denken dat iemand minister wordt louter en alleen vanwege het feit dat zij een vrouw is? Enfin, u kent het riedeltje onderhand wel. Dat overigens ook mannelijke ministersbenoemingen zelden iets met de kwaliteit van de aan te stellen bewindspersoon van doen hebben zijn mijn mannenbroeders dan opeens vergeten: ‘de beste persoon moet het doen’. Juist. En daarom zaten we de afgelopen jaren met Uri Rosenthal en Hans Hillen opgescheept, en begint Henk Kamp binnenkort aan zijn vierde ministerie. Als benoemingen toch politiek zijn, waarom is het dan zo’n heikel punt om ook de genderbalans in de gaten te houden? Of is het heikele punt wellicht dat mijn mannenbroeders het liefst ontkennen dat die ongelijkheid er nog steeds is, en dat wij, mannen, als het op macht aankomt bovenmatig ‘profiteren’ van de manier waarop onze samenleving is ingericht?
De cijfers
Voor diegenen die nog in de ontkenningsfase zitten even een kleine factcheck: as we speak is 39% van de tweede kamerleden vrouw; het was nooit hoger dan 41%. Het percentage vrouwelijke ministers was nog nooit hoger dan 33%, en is tot op heden altijd lager geweest dan het percentage vrouwelijke kamerleden. Hoe dichter je bij het vuur komt, hoe lager het aandeel vrouwen. Dat geldt in nog veel sterkere mate als je kijkt naar de ministersposten die vrouwen bekleden: ‘zware’ ministersposten zoals Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Financien, Justitie, en Defensie worden volledig gedomineerd door mannen. Vrouwen komen in de regel terecht op ‘lichtere’ posten als Verkeer en Waterstaat, Volksgezondheid, Ontwikkelingssamenwerking, en, in het verleden ‘Maatschappelijk Werk’ – een typische excuustruuspost in de jaren vijftig en zestig.
De trend
Natuurlijk is er, als je gaat kijken naar de langere termijn, wel degelijk sprake van een duidelijke ontwikkeling in de richting van een meer gelijkwaardige rolverdeling: tot en met (!) het kabinet Den Uyl had een kabinet nooit meer dan één vrouwelijk bewindspersoon (de spreekwoordelijke excuustruus) geteld, maar vanaf de jaren tachtig stijgt het aantal bewindspersonen (ministers en staatssecretarissen) ongeveer evenredig met het aantal vrouwelijke kamerleden. Belangrijk waren het eerste kabinet Van Agt (1977) en het eerste Paarse Kabinet (1994), en vanaf midden jaren 90 zien we zelfs dat het aantal vrouwelijke bewindspersonen bij tijd en wijle procentueel groter is dan het aantal vrouwelijke leden van de Staten Generaal. Dit zie je vooral in kabinetten waaraan PvdA en/of D66 deelnemen, en wordt grotendeels veroorzaakt door het aantal vrouwelijke staatssecretarissen. Niet door het aantal vrouwelijke ministers (onder Balkenende IV was zelfs meer dan 50% van de staatssecretarissen vrouw, ten opzichte van 32% van de ministers). Het gaat dus, op zich, al heel lang best wel de goede kant op, maar evenredigheid is pas bereikt op het moment dat het vrouwelijke aandeel structureel schommelt rond de 50%. Er is geen enkele geldige reden te bedenken waarom dat niet zou kunnen.
De populist is misogyn
Tot slot een opvallende observatie. In de bovenstaande grafiek ziet u het verschil tussen het percentage vrouwen in de staten generaal en het percentage vrouwelijke bewindspersonen. De hoge piek in de jaren 90 is Paars I, maar interessanter zijn de twee uitschieters naar beneden daarna: de ene (2002) is Balkenende I, en de tweede (2011) is Rutte I – of de duvel er mee speelt zijn dit de twee kabinetten waarin, naast CDA en VVD, de populisten een rol speelden: eerst de boze blanke mannen van de LPF, en vervolgens hun islamofobe vrinden van de PVV. Rechtse populisten hebben dus klaarblijkelijk niet alleen een probleem met immigranten, maar ook met vrouwen. Sowieso is vrouwenparticipatie in de politiek niet echt een ‘dingetje’ van onze vrinden op rechts. Qua vrouwelijke tweedekamerleden zit de VVD dan weliswaar net op het gemiddelde (zie onderstaande grafiek), maar zowel CDA als PVV scoren aanzienlijk lager; het gemiddelde wordt vooral opgetrokken door PvdA en D66. Opvallend is overigens wel de lage score van de SP.
Tot Slot
Met uitzondering van de rechtse populisten en de SGP, kan je de Nederlandse landelijke politiek niet misogyn noemen. Er zijn kansen voor vrouwen, en er is een duidelijke ontwikkeling naar een evenredigere vertegenwoordiging – zowel in de Staten Generaal als in het kabinet. Maar om nou te zeggen dat er geen enkele reden is om de discussie over vrouwelijke participatie te voeren is onzin: nog steeds zijn mannen de meerderheid, en bepalen mannen, in Den Haag, de norm. Of dat gezond is, is een vraag die ieder voor zich moet beantwoorden. Dat het een feit is, dat staat als een paal boven water.
Bronnen
Samenstelling kabinetten 1953-2012: Wikipedia.
Vrouwen in de Tweede Kamer (1977-nu): Tweede Kamer.nl.
Vrouwen in de Eerste Kamer (1956-nu) en Tweede Kamer (1956-1977): vrouwenbelangen.nl