Dinsdag 6 november gaan meer dan 130 miljoen Amerikanen naar de stembus om een president te kiezen. Koninkrijk Nederlandse leeft geamuseerd mee met die gekke Amerikanen en hun overdreven hyperdemocratie. Het wijze, oude Europa en het onervaren, oppervlakkige Amerika. Nooit te beroerd om een verwijtend vingertje op te steken, stuurt de Evangelische Omroep zelfs PvdA-lijstduwer Maarten van Rossem er op uit. Om als “fris-zure stalmeester Hollandse nuchterheid in het circus van de Amerikaanse verkiezingsstrijd” te brengen. Maar hoeveel recht van spreken hebben we eigenlijk?
De verkiezingsstrijd wordt pas echt duidelijk als de kandidaten recht tegenover elkaar staan. In een debat dus. Als Nederland echt diepzinniger is dan de VS, zou dat moeten blijken uit de manier waarop beide verkiezingen gebruik maken van debatten. In de VS houden de twee kandidaten en hun running-mates in totaal vier debatten. In Nederland slaagden we er in om in krap zes weken tijd niet minder dan tien debatten te houden. Het vooroordeel ligt op de loer: die oppervlakkige Amerikanen hebben liever geen debat, en wij diepzinnige Nederlanders wel. Het tegendeel is echter waar. Amerikanen hebben weinig debatten, omdat op die manier elk woord raak moet zijn. Het lage aantal debatten geeft ruimte voor analyse van het debat. Amerikanen weten allang waarom Obama het eerste debat verloor: hij was niet aan het debatteren, maar aan het speechen.
Nederlandse bekrompenheid
Vergelijk dat eens met Nederland. Bijna twee maanden na dato hebben we nog steeds geen flauw idee waarom Samsom Roemer versloeg. Diepzinniger dan dat Roemer “te lief” was, worden we niet. Logisch, want in Nederland hebben we geen tijd voor analyse. Er staat immers altijd weer een nieuw debat op de agenda. Meestal in de veilige studio in Hilversum, waar vijf debatten werden gehouden. Maar liefst één heel debat werd buiten de Randstad gehouden. Vergelijk dat eens met de landelijke spreiding van de vier debatten in de VS. Onze media zijn vooral druk met zichzelf, en met het beïnvloeden van onze politici. Hoe journalistiek is het om politici eerste te vragen een vakantiefoto te laten zien, en dan te vragen of de getoonde ruïne symbool staat voor de staat van hun partij?
It’s professionalism, stupid!
De trots dat de verkiezingsstrijd in Nederland zo veel inhoudelijker is dan in de VS, is achterhaald. In onze hijgerigheid om Amerika na te doen, zijn we ver doorgeslagen. Het debat is hier als voorbeeld genomen, maar het is illustratief. In de VS draaien de verkiezingen niet om twee kandidaten, maar om 235 miljoen stemmers. Beide partijen hebben budgetten van bijna één miljard dollar. Vele tienduizenden campagnemedewerkers én vrijwilligers zetten zich in om hun kandidaat te laten winnen. Ja, dat is groot. Ja, dat is massaal. Dus ja, daar zitten ook excessen tussen. Maar als de Amerikaanse presidentsverkiezingen een circus zijn, zijn de Nederlandse parlementsverkiezingen het open podium van het buurthuis. Misschien zouden we eens moeten beseffen dat het gewoon professionalisering is. In Nederland delen lijsttrekkers tomatenijsjes uit. Lekker fris-zuur en nuchter. Maar oh zo amateuristisch.
CC-Foto: Adam Jones, Ph.D. – Global Photo Archive