Job Cohen. Ik zag hem fietsen. Hij stopte voor een rood verkeerslicht. Op zijn bagagedrager had hij een dikke tas gebonden. Ik stond naast hem en keek hem even aan. Ik wilde vragen of hij naar Haren ging. Maar ik zei niets. Ik had natuurlijk gedag moeten zeggen. Of een grimas. Of een hand aan mijn slaap, als saluut. Iedereen kijkt Job Cohen namelijk op dezelfde manier aan, vol medelijden, met spot, met leedvermaak misschien wel: Doe je ze de groeten in Haren?
Begin dit jaar (2012) was Job Cohen de bultrug van de politiek geworden. Ooit vrolijk duikend in het zilte nat. Trots spuitend. Koning der zee. Maar ineens lag hij daar op het strand. Groot, log, verdrietig. Hij huilde soms.
Columnisten schoten hun harpoenen af. Ja, ik ook. Pestkoppen waren we. Naar mijn idee was hij allang uit koers en was het wachten op het moment dat het eb werd en hij vast kwam te liggen op het strand, terwijl alleen Lenie ’t Hart om je geeft. Dat moment kwam, in februari.
Terugdenkend, wat blijft er dan over van de bultrug die langzaam stierf. Diens burgemeesterschap, toen hij soeverein was, ver boven het gewone volk verheven. In debatten was hij iedereen de baas. Althans, tot anderhalf jaar voor zijn overstap naar de grotemensenpolitiek, toen hij zich liet ontvallen (in een onderzoekscommissie naar de NoordZuidlijn): ‘Wij zijn allemaal amateurs.’
Dat was het moment waarop het misging. Die uitspraak bleef hangen. De amateur. Hij bleek een man van vlees en bloed. Cohen was een sterfelijke, geen verlosser. Toch liet hij zich niet lang daarna op het schild hijsen. Yes we Cohen. We hadden immers behoefte aan een oudere man, een profeet, een man die over water kon lopen. Jezus Christus. Johan Cruijff. Job Cohen. In die volgorde liep Nederland de polonaise.
Het werd geen succes. Het werd een drama. Wat in de herinnering achterblijft, is een stuntelige oude man, met leesbril, met een door verontwaardiging doortrokken stem. Dat verdient niemand.
Toen we elkaar op de fiets even aankeken, zag ik een schim, een spook, een gevallen engel. Nadat we groen licht kregen, fietste ik nog een tijdje achter hem. Ik keek naar een kromgebogen rug. Pure poëzie op de fiets. Dat was het.
Wat ik toen niet vroeg, wil ik hem nu vragen: laat mij je biografie schrijven.
Marcel Duyvestijn is nooit fan geweest van Job Cohen. Maar hij houdt wel zielsveel van poëzie. www.liefdevollid.nl