Excellent is wereldwijd het toverwoord in de kenniseconomie. Voormalig minister Plasterk besloot dat excellentie onder handbereik lag wanneer het geld niet langer aan de universiteiten werd gegeven (eerste geldstroom) maar aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO, tweede geldstroom). De NWO verdeelt dit via beurzen, waarbij wetenschappers hun beste collega’s het geld toesteken. Dit nieuwe systeem lijkt goed, maar heeft ongewenste bijwerkingen.
Balans
Als het geld via de eerste geldstroom naar wetenschappers stroomt, is er een balans tussen onderwijs en onderzoek. Het geld uit de eerste geldstroom vormt samen met het collegegeld dat studenten betalen het salaris en budget van de universitair (hoofd)docenten en hoogleraren. Zij doen onderzoek én geven les, waarbij de verdeling meestal 60:40 is. De studenten krijgen dus les van docenten die hun handen vies maken in onderzoek en daardoor ook goed op de hoogte zijn van ontwikkelingen in de literatuur. Een passie voor wetenschap kan je namelijk alleen overbrengen als je daadwerkelijk wetenschap beoefent.
NWO kent geld op basis van projecten toe. Onderzoekers dienen een uitgewerkt en afgebakend onderzoeksproject in. Collega’s beoordelen dit en belonen de beste projecten (meestal de beste tien procent) met geld. Dit is een uitstekend systeem om excellent onderzoek te bespoedigen, maar in de praktijk verergert het de scheefgroei tussen onderwijs en onderzoek.
Scheefgroei
Aan de bètakant, waar Plasterk zijn academische vorming heeft genoten, werkt dit systeem goed. Bèta-opleidingen hebben lage studentenaantallen, terwijl de onderzoekskosten hoog zijn. Die scheefgroei tussen bèta-onderwijs en -onderzoek past bij het competitieve systeem van NWO. NWO verdeelt de pot met geld onder toponderzoekers, die daardoor promotieplaatsen en postdocs kunnen vinden. De onderzoeksfinanciering komt dan bovenop de reguliere financiering en via het competitieve systeem worden extra onderzoeksplaatsen gefinancieerd.
Alfa- en gamma-opleidingen kennen echter een omgekeerde scheefgroei. De studentenaantallen bij bijvoorbeeld rechten, psychologie en communicatiewetenschap zijn vele malen groter dan de onderzoeksbudgetten. Er is een grotere behoefte aan onderwijzers dan aan onderzoekers. De mensen die nu via NWO geld binnenhalen, zijn krachten die al onderzoekstijd hebben vanuit hun vaste aanstelling met 60:40 verdeling. Deze voormalig gebalanceerde onderzoekers-slash-onderwijzers gebruiken de beurzen om hun onderwijstijd af te kopen. Een beurs betekent immers dat je toponderzoeker bent en een toponderzoeker doet de hele tijd toponderzoek. Meestal wordt de onderwijstijd van 60 procent afgekocht naar 20 procent, soms minder. De universiteit hoeft zo het salaris van de toponderzoeker niet meer (geheel) te betalen en kan met het ‘gewonnen’ geld een vervanger zoeken voor de toponderzoeker.
Goedkope vervangers
Die vervanger is vrijwel nooit een vervanger op niveau. Voor de excellente gepromoveerde universitair hoofddocent, komt geen gepromoveerde universitair hoofddocent in de plaats. In plaats daarvan wordt voor vervangers naar goedkopere krachten gekeken. Dit zijn docenten met een voltijds onderwijsaanstelling. Alleen voor onderwijs in de master dienen deze docenten gepromoveerd te zijn. Hierdoor wordt het academisch onderwijs meer en meer gegeven door docenten die zelf nog nooit onderzoek hebben gedaan, of voor wie onderzoek een zaak uit het verleden is. Hoewel deze docenten begenadigd zijn, vaak zeer gemotiveerd en didactische sterk, verdwijnt hiermee de pijler van de universiteit: het samengaan van onderwijs en onderzoek. De universiteit – en vooral het bacheloronderwijs – verwordt hiermee tot een veredelde hbo-instelling waar onderzoek iets van anderen is.
De academie onderscheidde zich van het hbo door wetenschappelijk onderzoek. Waar hbo’s steeds vaker onderzoek gaan doen, zorgt het excellentie-systeem van Plasterk ervoor dat het universitair onderwijs in kracht en kwaliteit daalt tot benedenmaats. En daarmee maken we internationaal een excellente blunder.
Linda Duits is universitair docent bij de afdeling Communicatiewetenschap aan de UvA en ziet met lede ogen toe hoe de kwaliteit van het onderwijs daar jaar na jaar daalt.