Beste minister-president,
Ik snapte heel goed dat u gisteren zei wat u gisteren zei, na de aanslagen in Brussel.
“Ongelooflijk triest…”
“Zoveel onschuldige mensen…”
“In het hart geraakt…”
“Onze gedachten zijn bij…”
“Intens verbonden met onze vrienden in België…”
“Angst mag ons niet beheersen…”
“Niet wijken voor dit soort geweld…”
Want wat moet je anders hè, als op een uurtje rijden van de Nederlandse grens meer dan 30 mensen worden vermoord en meer dan 200 mensen gewond raken doordat een paar soldaten van de religie van de vrede een klusje voor hun Islamitische Staat opknappen?
Maar over één zinnetje van u struikelde ik gisteren. En struikelde ik ook in november, toen niet Brussel, maar Parijs het doelwit van die doorgeslagen moslims was.
Dat zinnetje is: “Wij zijn met meer.”
Ik denk dat dat niet waar is.
Wij zijn de leraren in ruitjesoverhemd van een Amsterdamse middelbare school die wegkijken als islamitische leerlingen juichen om de aanslagen in Brussel. Wij zijn de vrouwen met uitgroei in Apeldoorn die ‘Jij bent welkom, welkom in mijn land’ zingen, nog voor goed door de autoriteiten is uitgezocht of de ‘jij’ in kwestie wel echt een vluchteling is. Wij zijn de politici die na elk incident sinds 2 november 2004 plichtmatig hun verbijstering uitspreken en weer over gaan tot de orde van de dag. Wij zijn bijna allemaal keurig nette mensen die in een aangeharkt land willen wonen en die niet bereid zijn te sterven voor Volk en Vaderland.
Laat staan voor Allah.
Dus ik denk dat we in the end juist met minder zijn.
Ik wens u sterkte.
Groet,
JanD