In een democratie zijn geïnformeerde bestuurders en volksvertegenwoordigers belangrijk. Het is daarom van belang kennisinstituten, zoals universiteiten en denktanks, te voorzien van fondsen zodat zij kennis kunnen terugpompen in de maatschappij. Dit vinden wij blijkbaar zo belangrijk in Nederland, dat wij een subsidie-systeem hebben opgebouwd wat precies het tegenovergestelde bewerkstelligt.
Wij subsidiëren universiteiten en denktanks via aparte geldstromen zodat zij zich gedragen als twee losse, autistische eilandjes – ieder in hun eigen bubbel. Zeker, fundamenteel onafhankelijk onderzoek dient altijd te blijven bestaan maar dit is geen excuus om het andere (perverse) uiterste over de gehele linie in stand te houden.
Waarom is dit zo erg? Zeker nu technologische ontwikkelingen invloed hebben op diverse beleidsterreinen (en dus ook vakgebieden) volstaat het eigen vakgebied voor toegepaste oplossingen nog maar zelden. Waar de academische wereld vooral zit op kleine stukjes, zit de denktank-wereld voor groot deel nog vast in doemscenario’s. Als voorbeeld nemen wij conflict en veiligheid, maar dit voorbeeld kan ook van toepassing zijn op ontwikkelingen in de zorg, infrastructuur, landbouw – noem maar op. In plaats van conflict te benaderen als onderdeel in een compleet ecosysteem waarin zowel negatieve ontwikkelingen (terrorisme, oorlogen, pandemieën) als positieve ontwikkelingen (bredere toegang tot bronnen, afname van interstatelijke oorlog), zijn honderden subdisciplines allen bezig met eigen data, eigen puzzels, eigen methodes. Voor deze bredere benadering van conflict, is kennis nodig uit allerlei windstreken: wiskunde, economie, politicologie, antropologie, sociologie. Om nog maar te zwijgen over de (extra) kennis die nodig is om verantwoord om te gaan met Big Data.
Wat doen universiteiten en denktanks ondertussen? Die blijven grotendeels lekker op hun eigen eilandje zitten. Want buiten de geijkte paden zijn geen subsidiepotjes, dus ook geen mogelijkheden. Gevolg: we gooien continu water op gremlins na middernacht en hebben monstertjes gecreëerd.
Allereerst de academische monstertjes. Iedereen die een carrière wil opbouwen dient te publiceren in wetenschappelijke vakbladen, publish or parish tenslotte. Uiteraard dan wel in eigen vakbladen. Politicologen publiceren in politicologische vakbladen, medici in medische vakbladen, economen in economische vakbladen. Elk vakgebied is weer onderverdeeld in sub-disciplines die ook (u raadt het al) weer hun eigen vakbladen hebben. Door deze hyperspecialisatie is de academische wereld sterk verkokerd. Een voorbeeld: hoewel op de VU de afdeling politicologie en bestuurskunde officieel één zijn, wordt er zelden gezamenlijk onderzoek gedaan naar (aan elkaar rakende) onderwerpen. Binnen disciplines (zelfs subdisciplines) wordt een compleet andere taal gesproken. Soms bestaan voor gelijksoortige mechanismen verschillende namen (wetenschappers vernoemen namelijk graag methodes naar zichzelf), en zelfs basisdefinities kunnen afhankelijk zijn van aan wie je het vraagt. Gevolg: naar binnen gekeerde groupthink.
Om het maar even gechargeerd te stellen (dat mag in een column): academici zijn allemaal ongeneselijk beter. Zoals een collega onlangs verzuchtte: “in sommige vakgebieden hoef je al geen vragen meer te stellen, we wéten het tenslotte allemaal al zo goed”. Wat dat zooitje ongeletterde, ongenuanceerde simpletons daar allemaal “buiten” uitspoken kun je niet echt wetenschap noemen. Sommigen blaken van zoveel academisch zelfvertrouwen, dat elke opinie-scheet die ze laten op wetenschappelijke autoriteit eruit geperst wordt. Want het maakt niet uit dat je onderzoek doet naar gistvorming in Franse kaas, je mag best nog wel wat schrijven over het gevaar van de PVV onder je titel als professor in de Volkskrant. Of er wordt bij het verschijnen van een niet-100 procent-academisch-rapport of boek direct gereageerd als door een wesp gestoken. Als onderzoek niet pre-cies gebeurt op de manier zoals wij – Verlichte Wetenschappers in Willekeurige Subdiscipline – het doen, dan hebben velen de neiging om als de hysterische muppet in doktersjas, Beaker, paniekerig te piepen over “pseudowetenschap”. Een mechanisme waar ook ondergetekende zichzelf op heeft betrapt. Weer anderen zijn zo verzekerd van de magische werking van hun kennis, dat ze ongelezen boeken kunnen recenseren.
Ten tweede is daar de denktankwereld. Iedereen die een carrière wilt opbouwen, dient niet al te lastig te doen met “methodes” en allerlei moeilijke cijfertjes. Het moet natuurlijk wel handzaam zijn en lekker klinken in de “executive summary”. Laten we de lezer vooral niet “vermoeien” (lees: op waarde schatten) met allerlei wetenschappelijke exercities. “Dus niet te veel theorie erin hoor! Daar zit niemand op te wachten – gooi maar in de appendix”. “Die uitleg over validatie, dat kan ook in twee zinnen in een voetnoot”. “Anders zetten we die tabellen op de website, als mensen ze zo graag willen inzien”. In de meest ernstige gevallen hoef je alleen maar terug te werken vanuit de conclusie. U vraagt, wij draaien tenslotte. Doordat een (bij het bredere publiek bekende en overigens zeer goed betaald) deel van deze wereld nog altijd is doorspekt met verhalenvertellers (“ik sprak laatst een Russische diplomaat, en die zei…”) en veredelde voetnoten-apparaten wordt een jongere generatie onderzoekers (die zich wél liever baseren op methoden dan op premature eindconclusies) tegengewerkt.
Deze werelden zijn gepolariseerd omdat er totaal geen prikkel bestaat om überhaupt met elkaar samen te werken, laat staan met elkaar te overleggen. Sterker nog, binnen de academische wereld is het voor disciplines onderling al een hele opgave om ideeën uit te wisselen. Elke subsidie voor jou, houdt de centen uit de beurs van de ander tenslotte.
TL;DR-zet-maar-in-de-appendix: wij verspillen jaarlijks publiek geld aan subsidies aan aparte onderzoeken, op aparte eilandjes. Gevolg: subsidies gaan onnodig naar koninkrijkjes en ego’tjes, in plaats van gewaagde, gedurfde en creatieve initiatieven. Misschien zou het een goed idee zijn het wetenschappelijke adagium, dat de vraag leidend is voor de methode, ook eens toe te passen op de Nederlandse kennismarkt.
Zo moeilijk is het niet. Voor deze column waren tenslotte ook maar twee cola’tjes met een denktanker nodig.