Ahmed Marcouch komt op de koffie in menig ‘jihadgezin’, zo vertelt het PvdA-Tweedekamerlid in de NRC van zaterdag. Hij denkt te weten hoe radicalisering ontstaat en bestreden kan worden. Maar de echte oorzaak gaat hij slinks uit de weg. Radicalisering, dat kan héél snel gaan, weet Marcouch: “Vaak merken ouders het te laat. Ze denken eerst: prima. Hangt hij tenminste niet op straat, loopt hij niet te blowen. En dan is het opeens te laat.”
Snel ingrijpen, daar komt het volgens hem dus op aan. Maar wie moet dat doen? De ouders zou je zeggen. Die zien het als eerste, en kunnen hun zoon (of dochter) daarop aanspreken. Hier ligt een schone taak voor de Marokkaanse gemeenschap. Maar het opmerkelijke aan het hele interview is dat Marcouch als een kat om de hete brei heen draait. Hij lijkt het te zeggen – en roept dan snel wat anders. Het is blijkbaar taboe om tegen de Marokkaanse gemeenschap te zeggen wat iedereen weet: dat radicalisering een Marokkaans probleem is. Neem Marcouch’ antwoord op de vraag of het bij de eerste signalering eigenlijk al niet te laat is:
“Eigenlijk wel. En als de veiligheidsdiensten een jongen in de gaten gaan houden, ben je veel te laat. Je zou willen dat ouders radicalisering met hun kinderen bespreken, zoals ze ook de gevaren van drugs, alcohol, roken bespreken. Dat hoop je, in elk geval. Dat geldt ook voor leraren op scholen. Als een kind aan de drugs raakt of zich in coma zuipt, staat een batterij hulpverleners klaar om bij te sturen en nazorg te verlenen. Bij radicalisering is dat een probleem.”
Merk op hoe hij het gesprek keurig wegstuurt van de ouders, via leraren, naar hulpverleners. En dan suggereert: er zijn geen hulpverleners voor radicaliserende jongeren. Maar het echte probleem ligt natuurlijk bij de ouders, niet bij de rest van de samenleving. Marcouch gaat dat heel netjes uit de weg.
Wanneer de NRC dan vraagt of leraren wel voldoende kennis hebben, kan Marcouch scoren voor open doel. Hoor hem eens verontwaardigd zijn over de rest van Nederland:
“Je hebt mensen nodig die orthodoxe en extremistische stromingen binnen de islam kunnen begrijpen en doorgronden. Daarvoor moet je ook iets weten van de islam als religie. Leraren, gemeentepersoneel, politieagenten, journalisten hebben geen idee. Iedereen schrikt zich door als mensen naar Syrië willen vertrekken (…)”
En dan verder over Syrië. Wat moeten we met dit antwoord? Moeten al die niet-islamitische deskundigen die, schuldbewust vanwege hun eigen domheid braaf de cursus ‘islam voor beginners’ hebben gevolgd, straks bij Marokkaanse gezinnen aanbellen om jihadisten-in-spe te herkennen. Marcouch gaat opnieuw keurig voorbij aan de kern van de zaak. Niet Oom Agent, maar de Marokkaanse gemeenschap, de ouders, moeten weten wat er allemaal te koop is. Die moeten daarover in debat gaan, en moeten extremisten in hun gelederen signaleren.
Maar daar begint Marcouch liever niet over. Dat is de islam ter discussie stellen. Die olifant laat hij liever rustig staan in de kamer. In plaats daarvan klaagt hij dat het hoog tijd wordt dat het niet-islamitische deel van de samenleving een cursus ‘islam als religie’ gaat volgen. Dat is heel nuttig, zeker – de kennis op dat vlak onder niet-moslims is net zo bedroevend als onder moslims. Maar als het gaat om radicalisering is dit uiteraard mosterd na de maaltijd.
Even verderop, nadat hij zijn eigen rol als bemiddelaar heeft geprezen, zegt hij het nog wat duidelijker:
“Het zou helpen als meer niet-moslims zich zouden informeren over het islamitische geloof en de islamitische ideologieën. De islam wordt vaak nogal eendimensionaal benaderd.”
Klopt, Ahmed. En dat vooral door moslims zélf. En daar ben je zelf ook een fraai voorbeeld van. Het interview komt te spreken over opvoeding. Aanvankelijk zegt Marcouch weer hele wijze dingen:
“Islamitische kinderen moeten leren kritisch denken. Ze moeten leren vragen te stellen. Ze moeten leren te twijfelen aan de absolute, zuivere waarheid. Ze moeten leren dat je mag twijfelen.”
Bravo. Alweer een fraaie uitdaging voor de Marokkaanse gemeenschap, in samenwerking met het onderwijs. En dan gezamenlijk aan de slag met het huiswerk: open en kritisch discussiëren over de islam en alles wat daar (volgens gelovigen en ongelovigen) bij komt kijken. Ik denk aan omgang met homo’s, met Joden, et cetera. Maar hoe gaat Marcouch verder? Hoe vult hij dat kritische denken in? Welnu, hij vervolgt:
“Je hoort vaak dat moslims de Koran letterlijk nemen. De salafisten misschien, ja, maar de meesten niet. De Koran spoort aan tot denken. De Koran is doordrenkt met rede. De Koran leert: je bent verantwoordelijk voor je eigen keuzes. Het zou ook raar zijn als je gestraft kunt worden voor je eigen fouten als je er niet zelf verantwoordelijk voor zou zijn.”
Correctie. Gewone moslims lezen de Koran niet. Laat staan dat ze zich afvragen of ze die letterlijk moeten nemen. Gewone moslims hebben geleerd wat gewoon is, horen in de moskee wat ze moeten denken, en de straat doet de rest. Die zoetige opsomming van wat de Koran allemaal zou zijn, is een schoolvoorbeeld van praten over de Koran zonder de inhoud te kennen. Een schoolvoorbeeld van het zoete gezwets dat zo veel moslims uitkramen wanneer ze iets over de Koran moeten zeggen.
Wie dat boek écht gelezen heeft, weet dat de Koran niet aanspoort tot denken maar onderwerping aan God, niet doordrenkt is met rede maar met waarschuwingen voor de dag der opstanding, en dat God bepaalt of een zondaar gered zal worden, of in de hel zal belanden. Marcouch weet geen moer van de Koran. Maar dat is hem ook niet kwalijk te nemen. Een beetje katholiek keek vroeger ook nooit in de Bijbel.
Marcouch kent de geestelijke leegte van de Marokkaanse gemeenschap. De moslimgemeenschap kan kinderen niet leren kritisch te denken want “die reiken nu nog te veel dogma’s aan. Ze zouden kinderen moeten leren dat je over ideeën kunt praten.” Maar hij durft diezelfde gemeenschap niet voor het hoofd te stoten. Jongeren, zegt hij, met “een gedegen religieuze opvoeding” gaan niet de fout in; het zijn jongeren “die de weg kwijt waren” (!) die radicaliseren.
En wat moeten Marokkanen dan onder ‘gedegen’ verstaan? Marcouch noemt ‘het religieuze kader’ van de Marokkaanse gemeenschap tegelijkertijd “erg beperkt”. De Marokkanen zijn een gemakkelijke prooi gebleken voor “conservatieve stromingen als het salafisme en het wahabisme” uit de Golfregio. En dan wéér zo’n draai: salafisten zijn niet per se extremisten, vertelt hij snel, maar “de stap van het een naar het ander is niet groot”.
We naderen het einde van het interview. Na het verplichte vraagje over Palestijnen en nog wat partijpolitiek is het schluss. Wat zijn we hiermee wijzer geworden? De Marokkaanse gemeenschap heeft enorme oogkleppen op. Men is niet in staat om open en kritisch over de islam te discussiëren; het enige dat men weet is dat de Koran een ge-wel-dig boek is dat je die niet gelezen hoeft te hebben om te weten dat de islam vrede betekent.
Het gevolg van deze onwetendheid, van deze angst voor onafhankelijk denken, is dat geen enkele moslim een antwoord heeft op de vragen van radicaliserende jongeren. Ook Marcouch komt niet verder dan zoetig geneuzel over “de Koran is doordrenkt met rede”. Het is een vreselijk probleem, die radicalisering. Maar een ander moet het maar oplossen. De leraar bijvoorbeeld. Of de politieagent. Laat die maar een cursus islam volgen. Voor moslims zélf is dat te bedreigend.