Het onderzoek van Sarai Boelema heeft één ding duidelijk aangetoond; de samenleving zit niet te wachten op nuancerende informatie over de kwalijke gevolgen van drank. Het is voorbeeldig onderzoek, naar een maatschappelijk uiterst gevoelig onderwerp, met een heldere en tegendraadse conclusie. Alle reden dus (en dat is lang geleden) om dit onderzoek op de voorpagina van de krant te zetten. Maar dat besluit werd de Volkskrant naderhand vooral verweten. Sensatiezucht, dat was het! Het omgekeerde is waar. De wetenschap (en de krant) keren zich af van de sensatiezucht waaraan we verslaafd zijn.
Voorbeeldig onderzoek, nogmaals. Even kort door de bocht: tot nu toe zijn vrijwel alle alarmberichten over cognitieve schade door alcoholgebruik bij jongeren gebaseerd op de extrapolatie van de effecten van drank bij probleemdrinkers. Kort en abstract gezegd: wanneer een puber 100 glazen per week drinkt en tien IQ-punten verliest, zal een puber die tien glazen per week drinkt één IQ-punt verliezen. Onderzoek aan probleemdrinkers is makkelijk (ze zijn gemakkelijk te herkennen en te vangen, en hun mankementen zijn goed te meten), en van daaruit kun je dan conclusies trekken over een veel grotere populatie. Helder, logisch, en onjuist. Die zaken verlopen nu eenmaal niet lineair.
Op dezelfde manier heeft de anti-kernenergielobby ons jarenlang voorgerekend, met de dodenlijst van Hirosjima in de hand, dat een héél klein beetje straling van Tsjernobyl, iets wat miljoenen Europeanen ooit hebben ondergaan, ‘dus’ wel duizenden kankerdoden zal hebben veroorzaakt. Leuk gedacht maar fout. Anders gezegd: statistisch gegoochel. En Boelema heeft vastgesteld dat je eenzelfde truc ook niet kunt toepassen op drankgebruik. En dat de effecten van matig drinken op cognitieve vaardigheden ernstig meevallen. Gewoon (en dat was nieuw) door ruim tweeduizend jongeren op hun 11e en 19e te testen en dan bij de tweede meting de zware, matige en niet-drinkers uiteen te halen, Resultaat: matig drinken heeft geen noemenswaardig effect.
En dat wil eigenlijk niemand horen. De overheid niet, want die toont zich maar al te graag een Bezorgde Vader. Vele wetenschappers (gesubsidieerd door dezelfde overheid) ook niet, en uiteraard vielen er ook weinig positieve geluiden te vernemen uit de vele clubs die (alweer, gesubsidieerd) de boodschap verkondigen dat zelfs matig drinken héél eng is. Men sprak waarderend over de opzet, en nam met belangstelling kennis van de resultaten, maar men was toch echt niet van plan om de mening te herzien. Stel je voor! Vanwege één onderzoek!? Een woordvoerder wist zelfs te melden dat minder streng doen over drankgebruik uit den boze was want als een jongere eenmaal dronk, dan werd dat binnen de kortste keren binge drinking. En dan ga je dood. Tja, wie geen paniek zaait, zal geen subsidie oogsten.
De meest voorkomende reactie was dat dit gewoon het zoveelste onderzoek was naar drankgebruik. En dat alle voorgaande onderzoeken iets anders hadden gezegd, namelijk dat het wél schadelijk is. Voor het gemak en de gemoedsrust wordt het verschil tussen slecht, matig en goed onderzoek onder tafel geveegd. Wetenschappelijke vooruitgang bestaat op zo’n moment niet. Wie het eerste iets roept, heeft gewonnen. En dat fenomeen, daar zijn de wetenschap, en zij die haar zegeningen behoren te verkondigen, zelf ook schuldig aan.
Wetenschappelijk onderzoek is niet waardevrij. Zeker als het gaat om een maatschappelijk heet hangijzer: drugs of drank, gezondheid, intelligentie en ga zo maar door. De maatschappij stelt geld beschikbaar om daar onderzoek naar te doen, en verwacht ook bepaalde antwoorden. Natuurlijk, de onderzoeker is volkomen vrij, maar vervolgsubsidie is afhankelijk van een eerste bevredigend resultaat. De wetenschapper kan vervolgens in alle academische vrijheid een voorstel indienen voor een snelle, oppervlakkige, goedkope onderzoeksopzet of voor een grondige, tijdrovende, dure aanpak. De uitkomst laat zich raden. En dan kan hij of zij ook nog kiezen voor een resultaat dat aansluit bij de maatschappelijke zorgen, bij de verwachting van de subsidieverstrekker (een resultaat dat dus geheid een publicatie oplevert, en media-aandacht) of een uitkomst die al die zorgen en behoeften helaas niét erkent, iets dat je niet gepubliceerd krijgt en als dat met veel moeite tóch voor elkaar weet te krijgen, dan is de hele wereld ontevreden want er zal wel iets niet kloppen (Wat zegt U? De wetenschapper kiest altijd voor de grondige aanpak, en kan zijn resultaten niet sturen? Droom rustig verder).
Kortom, de eerste onderzoeken op een dergelijk heikel terrein zijn quick and dirty en bevestigen wat we altijd al wisten. Drank is vreselijk, drugs zijn vreselijk, mobieltjes geven kanker, strips zijn slecht voor je IQ. Ga zo maar door. Een vluchtige greep in bestaande bestanden; een sluwe vragenlijst; een logische extrapolatie – meer is vaak niet nodig. De onderzoeker en zijn baas zijn de eerste, het tijdschrift denkt hetzelfde, voorlichters kraaien victorie en de subsidieverstrekker leest ‘verder onderzoek is noodzakelijk’ en trekt de portemonnee. Het betere, tragere onderzoek met genuanceerde uitkomsten, dat komt steevast te laat. Dan weten we allang wat ‘de wetenschap’ zegt. En wie daar dan nog aandacht voor vraagt, die wil gewoon aandacht trekken.
Wetenschap is een bedrijf als elk ander. Zodra er een behoefte ontstaat, gaan de snelle jongens er met de vette winsten vandoor. Wie eerst goed wil nadenken, de zaak goed wil opzetten en iets goeds wil afleveren, die komt als mosterd na de maaltijd. De samenleving wil haar angsten bevestigd zien. En snel. De wetenschap levert. Dat de waarheid altijd gecompliceerd is, en genuanceerd, dat moeten die wetenschappers daarna maar voor zich houden.