Er zijn in Nederland de laatste tijd zoveel veel amateur-psychiaters bijgekomen dat ik me afvraag of de Leidse Onderwijsinstelling z’n cursusaanbod heeft uitgebreid. De media lijkt wel onze DSM-bijbel: diagnoses vliegen je dagelijks om de oren en de onderbouwing is vaak ver te zoeken.
Ik erger me kapot aan het gebruik van psychiatrische diagnoses als scheldwoord of om politieke tegenstanders onderuit te schoffelen. Ten eerste kloppen ze vaak niet: een schizofreen heeft helemaal geen gespleten persoonlijkheid en iemand die niet zegt wat jij wil is geen autist. Daarnaast is het voor de patiënten die daadwerkelijk aan zo’n stoornis lijden ook kwetsend en stigmatiserend (maar dan dus echt.).
Laatst moest ik dokters in opleiding onderwijs geven over persoonlijkheidsstoornissen. Toen de narcistische persoonlijkheidsstoornis aan bod kwam was de voorspelbare vraag of Donald Trump niet ‘lijdt’ aan deze stoornis. Een persoonlijkheidsstoornis is vaak lastig om vast te stellen en er moet sprake zijn van ‘een star patroon van persoonlijkheidstrekken, waardoor het individu onvoldoende in staat is zijn gedrag aan te passen aan wisselende omstandigheden. Dit leidt tot omvangrijke en terugkerende problemen in relaties, werk en het sociale leven’.
Het denken en waarnemen zijn vaak sterk gekleurd en daardoor is het voor een patiënt moeilijk om op de juiste manier met zichzelf en zijn omgeving om te gaan. Een reactie die door de meesten als normaal wordt ervaren, bijvoorbeeld ‘Ik heb nu even geen tijd, vind je het goed om straks terug te bellen’ wordt dan opgevat als afwijzing en krenking met alle heftige emoties en gedragingen van dien.
Het is begrijpelijk dat mensen op een geven moment ‘klaar met je zijn’ en vandaar dat het voor mensen met een persoonlijkheidsstoornis zo lastig is om hun baan of een duurzame relatie te behouden. Of zoals de patiënt die ik ooit onderzocht antwoordde op mijn vraag waarom hij zoveel werkgevers had versleten: “Ik heb zoveel talenten, dat maakt mensen snel jaloers en dan willen ze natuurlijk weer van je af.”
Vooral narcisme wordt regelmatig als scheldwoord gebruikt terwijl ik vermoed dat de meesten de criteria voor deze diagnose niet bepaald strak onder de knie hebben. Een narcistische persoonlijkheidsstoornis is iets anders dan narcistische persoonlijkheidstrekken. Bij een stoornis kom je daadwerkelijk in de problemen op belangrijke domeinen in je leven en bij persoonlijkheidstrekken hoeft dit niet. Deze laatste groep mensen functioneert meestal juist prima als arts, politicus, kunstenaar of BN’er.
Bij een echte stoornis hebben mensen zo’n zwak zelfbeeld dat ze het buitensporig moeten opblazen om niet ten onder te gaan aan gevoelens van waardeloosheid. Vandaar dat krenking en afwijzing zo’n grote impact kan hebben en deze patiënten dan ook een verhoogd risico lopen op depressie en angststoornissen. Deze stoornis zit voor ongeveer 50 procent in je genen en als je dan bijvoorbeeld wordt opgevoed door kille ouders die je vooral waarderen om je prestaties en niet om wie je bent dan loop je een hoog risico op deze invaliderende aandoening.
Trump met een narcistische persoonlijkheidsstoornis diagnosticeren is dan ook je reinste kolder, al is het maar omdat we de beste man helemaal niet kennen. Diagnoses baseren op uitspraken, tweets, framing door de media of gedrag waarvan je niet altijd kan beoordelen of het bewust op theatraal effect is gespindocterd, is dan ook een kwalijke zaak en zeker voor artsen en psychiaters in het bijzonder een medische kunstfout.
Pas als je iemand persoonlijk hebt onderzocht en minutieus inzicht hebt in zijn of haar biografie mag je een poging doen. En dan valt alle informatie vervolgens sowieso onder je beroepsgeheim.
Tenslotte blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat er bij hooggeplaatste figuren zoals CEO’s en politici beduidend meer aanwijzingen zijn voor antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Dat wil zeggen gebrekkige empathie en een onderontwikkelde gewetensfunctie, dat is pas echt eng omdat je meestal pas doorhebt als het al te laat is!