Terwijl op de Promenade des Anglais de mensen omgekegeld worden door een boze man met truck en de Vader van alle Turken, Recep Tayyip Erdogan, nog meer macht grijpt, kunnen wij in de Lage Landen altijd vertrouwen op ons intellectueel baken in barre tijden: Arnon Grunberg. Iedere morgen een Voetnoot op de voorpagina van de Volkskrant en dan ook nog wekelijks op de achterpagina een grappig bedoelde rubriek over het rijke joodse seksleven (‘de Seksrabbijn had overigens tot voor kort en tot zijn schande niet van het woord rimmen gehoord’) En verder is hij te vinden in NRC Handelsblad, de VPRO Gids, Vrij Nederland, Humo en nog een aantal bladen die ik nooit onder ogen krijg. Nog nooit was een schrijver/columnist/jounalist zo omnipresent in ons taalgebied.
Verschillende periodieken voor Ons Soort Mensen, maar het procédé – zeg maar de Grunbergformule – is altijd hetzelfde: veel omkeringen, paradoxale filosofietjes en lichtvoetige aforismen(‘haat van anderen is het beste bewijs voor de eigen vitaliteit’). In de Voetnoten omringt hij zich graag met Grote Denkers en verkondigt wijsheden als ‘sinds het werk van Nobelprijswinnaar Kahneman weten we dat mensen niet zo rationeel zijn, althans slecht met statistieken kunnen omgaan’. Hij is de Grootmeester van het Ironisch Nihilisme, van de ad absurdum doorgevoerde relativering, alles is altijd anders dan het lijkt en niets van wat de mens onderneemt heeft enige zin behalve als grondstof te dienen voor de tsunami aan stukjes van ‘de vliegende jood’ (voordat ze bij de Anne Frank Stichting enthousiast opveren – werk aan de winkel ! –, deze typering is afkomstig van de guitige wijsgeer himself).
Een tijdje vond ik hem, best wel, amusant. Het is puur entertainment van het luchtigste soort met een intellectueel waasje en biedt even een escape van de complexe wereld. Maar net zoals bij het doornemen van een hele jaargang van de Happinez bereik je een keer een verzadigingspunt. Het is alsof we al jarenlang omringd worden door een dozijn Stalinorgels, bediend door de driftig heen en weer rennende veelschrijver, waarmee voortdurend slagroomsoesjes op ons afgevuurd worden. Ik ben dol op slagroomsoesjes, maar na een jarenlang bombardement met de zoete eenhapslekkernijen vanuit alle hoeken en gaten van het Nederlands medialandschap krijg ik ze niet meer door mijn strot.
Laten we echter niet vergeten dat de productiefste (stukjes)schrijver van deze aardkloot, die in zijn slaap, op de WC of terwijl hij wordt gepijpt door een van zijn vele al dan niet hoogbejaarde verloofdes, ongetwijfeld ook nog energiek doortypt op zijn laptop, ook een literator is, een schrijver van belletrie. Althans, ik denk dat hij daar zelf toch wel van overtuigd is – ‘u schrijft, denkt en gedraagt zich zoals men denkt dat een schrijver zich moet gedragen’ (Grunberg over Harry Mulisch). Aan de hoeveelheid – daar zijn we weer – zal het niet liggen, ik telde wel 14 titels en dan nog drie romans onder pseudoniem.
Blauwe Maandagen maakte hem in 1994 op slag wereldberoemd in Nederland. Een komisch (autobiografisch)verslag van het leven van een Amsterdamse scholier die zich afzet tegen zijn fnuikende joodse milieu en de sociale conventies. Zeker niet onverdienstelijk, dat debuut, maar in de context van het literaire genre joodse, rebellerende jongeling – denk aan een Philip Roth met Portnoy’s Complaint en natuurlijk Catcher in the Rye van J.D. Salinger – is het allemaal wat minder belangwekkend. Maar in Nederland wordt éénoog, zeker als hij rijkelijk voorzien is van vertederende krullen en mee-eters, als een koning gefèteerd.
Daarna kwam de schrijfcarrière van de spreekstalmeester van het literaire vaudeville (op tournee met een geit of een 105-jarige vriendin) die sindsdien een permanente grijns op zijn gezicht heeft – beetje creepy, dat wel – als een sneltrein op gang en maakte zich van de media voor de weldenkende medemens een collectieve hysterie meester. Allemaal stonden ze in de rij om het puisterige genie in te lijven. Eén column ? Welnee, bij ons krijg je gelijk twee columns ! En ook nog eens pagina’s lange reportages, al dan niet embedded. Al die roem moet de Vaandeldrager van het Ogenschijnlijk Diepzinnige Proza naar het hoofd gestegen zijn, als dure champagne in een Amsterdams bordeel. Hij wist het zeker: hij was een groot schrijver en hij zou de wereld bemesten met de dikke humuslaag van zijn geschriften. Zo wordt het ‘oeuvre’ ook weergeven op Grunbergs website: een wereldkaart bedekt met groene vlekken
Ja, die romans na Blauwe Maandagen….. in de regel werden ze juichend ontvangen door het elkaar angstig beloerende gezelschap recensenten. En ik heb het geprobeerd, God of Allah is mijn getuige, ook ik was benieuwd naar de verdere verrichtingen van de groeibriljant uit Amsterdam-Zuid. En dus zette ik mezelf trouwhartig aan het lezen van Tirza. Dat viel niet mee. Na een pagina of twintig van het staccato-proza te hebben doorgeworsteld, begon ik naar verlossing te verlangen, voor mijn part een joodse messias. ‘Hofmeester grijpt in een emmer vol lauwwarme rijst, hij kneedt de rijst, en terwijl hij daarmee bezig is bekijkt hij het kozijn van de keukendeur alsof hij nooit eerder aan dit aanrecht heeft gewerkt.’ Ik voelde me inmiddels alsof ik door een zwembad met lauwwarme rijst aan het waden was. Radeloos werd ik ervan: het lukte me maar niet Jörgen of Tirza of wie dan ook in het boek als levensvatbare personages in mijn leven te verwelkomen. Hier was iemand enorm zijn best aan het doen te veinzen dat hij ook een niet zo autobiografische roman kon schrijven. Maar goed, het zal wel aan mij liggen: ik ontbeer waarschijnlijk de ontvankelijkheid voor De Nieuwe Literaire Luchthartigheid in het tijdperk NG (na Grunberg).
Bij het vestigen van zijn reputatie als Literair Wereldwonder past natuurlijk ook – dat had hij afgekeken van de grote jongens als Willem Frederik Hermans en Jeroen Brouwers – een carrière als polemist. Even van zich afbijten, zoals zijn moeder hem trouwens ook al tot vervelens toe aanraadde, en zo zijn plek veroveren in de letterkundige jungle. Dikwijls, zoals veel van Grunbergs autobiografische stukjes, wel vermakelijk. A.F.Th. (Adri van der Heijden) kreeg er ongenadig van langs: (omdat die nogal eens over tijd met een hoofdletter schrijft) ‘Lieve Adri, dit is niet meer gewone alledaagse domheid en ongetalenteerdheid, dit mogen wij gerust een ziekte noemen, het syndroom van Adri. Lijders aan dit syndroom hebben een groot minderwaardigheidscomplex, vooral op intellectueel gebied, dat ze proberen te compenseren door tijd met een hoofdletter te schrijven en zich jarenlang het hoofd te breken over de vraag of die tijd tikt of stroomt.’
Geestig, maar het lijkt toch vooral projectie, waarbij zijn eigen duizelingwekkende geldingsdrang door de kieren van zijn polemiekje sijpelt. Schrijver Cees Nooteboom wordt door de zichzelf steeds meer opblazende polemist verweten zich te verliezen in ‘filosofische uitweidingen en verwijzingen naar de halve wereldliteratuur’. Daar heeft het wonderkind (of een total loss) een punt. Maar wat doet hij zelf graag in zijn Voetnoten ? Zich omringen met belangrijke denkers (‘Robert F. Worth schrijft in de New York Times over een artikel in de Lancet Neurology van onder anderen de neuropatholoog Daniel Perl’), schrijvers en staatsmannen. Niet onbelangrijke bijkomstigheid is dat zowel Nooteboom als Van der Heijden er wel in slagen meeslepende romans te schrijven met overtuigende personages. Ze beschikken beiden over meer schrijftalent in hun pink dan Grunberg in zijn hele jongenslichaam. Hij mag dan ook met recht de krullenjongen van de Nederlandse literatuur genoemd worden.
Denk niet dat dit een, tegen het soms best wel onderhoudende pestkopje gerichte, polemiek is. Dat zou volkomen zinloos zijn: het zou gelijk staan aan het vangen van een paling in een emmer vol lauwwarme rijst. Sterker nog, Grunberg zou het onmiddellijk met me eens zou zijn. Stel ik zeg: het snelvuurkanon van de Nederlandse letteren is een onbetrouwbaar gluiperdje die graag slijmt met iedereen die hij tegenkomt, van Connie Palmen tot A.F.T. Van der Heijden, om ze vervolgens in een column of ‘brief’ tot de grond toe af te branden. Dan zou hij bijvoorbeeld repliceren: ‘de wereld gaat aan betrouwbaarheid ten onder, daarom heb ik mijn heil gezocht in het pathologisch liegen’ (uit Omdat ik uw begeer).
Dat schiet dus niet op. Ik maan Grunberg ook niet stilte te produceren, waartoe hij om de haverklap collega’s aanspoort die het schrijven als meer zien dan een melige cabaret-act. Nee, ik richt mij tot de hoofdredacteuren van alle kranten en weekbladen in Nederland, van het Reformatorisch Dagblad tot de Libelle. Dames en heren, laat gedurende een week het New Yorkse orakel al uw kolommen vullen, van voor- tot achterpagina. Laat ons land een kosmische Grunberg-explosie beleven, zodat we een week lang bedolven worden onder een cascade van hallucinerende paradoxen, burlesque hyperbolen, cerebrale goocheltrucs en in al hun nietszeggendheid betoverende filosofietjes. Na deze Grunbergiaanse Eindknal zien we hem niet meer terug in uw periodieken, want u gaat de lezer weer serieus nemen en u staakt uw desperate pogingen de YouTube-generatie te paaien met een pseudo-intellectuele schaamlap, oftewel de vedergewicht schrijfsels van hun geestverwant.
Natuurlijk krijgt hij een vorstelijke beloning en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum zal vervolgens speciaal voor de Vliegende Voetnoot bij de Nederlandse Literatuur een kosher ruimtestation vervaardigen waarmee hij in een baan om de aarde wordt gebracht. Het zal de zonnegod van het joodse seksleven aan niets ontbreken: regelmatig bevoorraad met drank, spijzen en bevallige verloofdes die weten wat rimmen is. Schrijven kan hij daar naar hartenlust, de ene roman na het andere toneelstuk, zodat zijn volgelingen op aarde niets tekort hoeven te komen. Grunberg rond de wereld, omdat hij het verdient.