Boris Johnson zei dinsdag dat de financiële eisen die de EU aan het Verenigd Koninkrijk stelt voor de Brexit op afpersing lijken. Daar is reden toe.
In de discussie over de Brexit is de vestigingsplaats van de EU-agentschappen betrokken. Het standpunt van de Commissie, zoals dat in de openbaarheid is gekomen, is dat agentschappen van de EU die in het VK zijn gevestigd na de Brexit moeten worden overgeplaatst naar een andere EU-lidstaat. Dat gaat nogal wat kosten, bijvoorbeeld omdat een huurcontract van 347 miljoen gewoon doorloopt. Volgens Brussel moet het Verenigd Koninkrijk de hele verhuizing betalen. Maar waarom eigenlijk? Waar staat dat een EU-agentschap niet in een voormalige lidstaat kan zijn gevestigd?
Ik heb die vraag aan de Europese Commissie gesteld want het lijkt nergens te staan. Niet in het besluit regeringen van 8 april 1965 over de specifieke locatie van instellingen; niet in artikel 77 EGKS over wie bevoegd is te besluiten over de zetel van een instelling; niet in het Euratom-besluit over de specifieke locaties van instellingen en niet in Protocol nr. 6 van het Verdrag van Lissabon.
De Europese Commissie heeft na elf weken antwoord gegeven. Ze kunnen het inderdaad niet vinden in de Europese Verdragen hoewel ze nog wel een poging doen. Er wordt verwezen naar artikel 341 VWEU maar dat gaat niet over agentschappen. Een verklaring uit 2012 rept alleen van agentschappen zonder hoofdkwartier. In een besluit uit 1992 met de locatie van de instellingen staat ook de mededeling dat voor nieuwe organisaties eerst andere lidstaten aan de beurt zijn. Ook daar staat echter niet dat agentschappen verplaatst moeten worden.
Maar de Commissie geeft toch ook eerlijk antwoord. Het staat in de recent bepaalde richtsnoeren voor de onderhandelingen: de EU-27, dus zonder Verenigd Koninkrijk, hebben dat besloten. Het is daarmee niet meer dan een politiek besluit waarvan Brussel de kosten ook nog het VK wil aansmeren.
De uitbarsting van Boris Johnson is heel begrijpelijk.