Vorige week zei ik in mijn column iets over de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur die door Roel in ’t Veld en Uri Rosenthal in 1989 werd opgericht. Ik schreef: ‘In ´t Veld en Rosenthal kregen daarnaast nog een groot bedrag van het Ministerie van Onderwijs (waar In ’t Veld Secretaris Generaal was geweest). Zij schreven namelijk hun deeltijdsstudenten in als voltijdsstudenten. Dat was weliswaar frauduleus, maar het werd jarenlang niet opgemerkt.’
Nu kreeg ik gisteren een brief van de huidige bestuursvoorzitter van de NSOB waarin hij – mede namens Prof dr. Roel in ’t Veld en Prof dr Uri Rosenthal – schrijft:
‘In ’t Veld heeft niet de functie vervuld die u vermeldt.’ Daar heeft die dekselse Frissen gelijk in. Roel Ín ’t Veld was geen secretaris-generaal maar directeur-generaal op het ministerie van onderwijs. En wel van 1982 tot 1988. In die periode was hij verantwoordelijk voor het hoger onderwijs. In 1986 wilde hij zich laten benoemen tot bijzonder hoogleraar bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit en in Leiden. Dat plannetje lekte uit en een aantal hoogleraren schreven een protestbrief aan de minister. De inmiddels overleden J.A.A. van Doorn schreef hierover in HP/De Tijd (16 april 1993):
In 1986 kwam In ’t Veld, destijds directeur-generaal voor het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, op het avontuurlijke idee naast die functie een leerstoel in de bestuurskunde te willen bekleden, en wel tegelijk aan de universiteiten van Rotterdam en Leiden. In het diepste geheim werden enkele bevriende bestuurskundigen alsook de universitaire bestuurders benaderd, die al spoedig van het profijt van de combinatie overtuigd raakten. Er was weliswaar geen leerstoel vacant en er was evenmin een reguliere benoemingscommissie ingesteld, maar dat deed er allemaal niet toe: In ’t Veld wenste een leerstoel en kreeg die gedienstig aangeboden.
In de brief die Van Doorn samen met een aantal Leidse en Rotterdamse collegae schreef stond: ‘Door gelijktijdig werkzaam te zijn als hoogst verantwoordelijke ambtenaar inzake het hoger onderwijs en als hoogleraar, zal betrokkene onmogelijk de schijn kunnen vermijden dat bepaalde beslissingen met betrekking tot de instellingen waar hij werkzaam is, verband houden met zijn departementale positie.’ Door die brief ging de benoeming niet door. Bij zijn afscheid als staatssecretaris pleitte In ’t Veld voor de vermenging van private en publieke functies. Dat zou volgens In ’t Veld ‘synergie’ opleveren. Van Doorn zegt daarover: ‘Er is een oudere term voor: corruptie.’
Ikzelf gaf op 19 juni 1993 een interview in aan de NRC dat door de hoofdredactie op het allerlaatste moment uit de krant gehaald werd (de NRC redacteur Marc Chavanne was bevriend met Roel In ’t Veld), maar toen was de noordelijke editie al weg zodat Friezen, Groningers en Drentenaren dat interview wel konden lezen, maar de rest van Nederland niet. Het interview zit overigens wel in het digitale archief van de NRC onder de titel ‘In ’t Veld komt in Italië goed tot zijn recht.’
In dat interview voorspelde ik dat Roel In ’t Veld zijn carrière in Italië zou gaan voortzetten. Maar ik had mij vergist: hij werd bijzonder hoogleraar Organisatiekunde aan de Universiteit van Amsterdam en zou daar tien jaar blijven. Ik werkte daar toen ook, maar ik heb hem in die tien jaar nooit één keer gezien. Zo dynamisch was hij. Zijn postvak werk leeggehaald door iemand die voor hem werkte. Hij zou in 2005 in Curaçao benoemd worden als hoogleraar Governance en daar nauw samenwerken met Carl Camelia en zijn Business School. Op Curaçao zag ik hem nog wel eens.
Vijf jaar geleden schreef ik over de publiek-private activiteiten van In ’t Veld en Rosenthal een stuk in De Volkskrant.
De bestuurskundigen Roel in ‘t Veld (PvdA) en Uri Rosenthal (VVD) hebben in 1989 de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur opgericht. Dat werd al gauw een zeer lucratieve onderneming. De doelgroepen van de NSOB waren de topambtenaren op de ministeries, gemeentesecretarissen en mensen met ambities in de politiek. Deze deeltijdstudenten moesten een hoog collegegeld betalen, zo’n 20.000 gulden, maar dat werd voor de meesten betaald door het ministerie of door de gemeente waar zij in dienst waren.
Het programma van de NSOB was gericht op decentralisatie in het openbaar bestuur, het creëren van zelfstandige bestuursorganen en het introduceren van marktwerking in het openbaar bestuur. Daarnaast was de publiek-private samenwerking één van de stokpaarden van In ‘t Veld. Zelf gaf In ‘t Veld het voorbeeld door de onderzoeksopdrachten die hij als hoogleraar aan de Erasmus Universiteit binnenhaalde door zijn eigen onderzoeksbureau te laten uitvoeren. Rosenthal deed hetzelfde met het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (COT).
Een deel van het onderzoeksteam van de Universteit van Leiden werd verhuisd naar de stichting COT aan het Lange Voorhout in Den Haag. Rosenthal had daar vier kamers gehuurd bij de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, waarvan hij decaan was. De faculteitsdirecteur in Leiden schreef: ‘Universiteitspersoneel wordt kennelijk zowel in als buiten werktijd ingezet voor de niet-universitaire stichting COT-activiteiten zonder toestemming van de werkgever.’ De stichting COT in Den Haag, schrijft NRC-Handelsblad, heeft inmiddels een omzet van enkele miljoenen guldens per jaar en twintig personeelsleden. Precieze bedragen geven Rosenthal, Muller en Van Duin niet.
Omdat het trio als bestuurder van de stichting COT statutair geen beloning mag ontvangen, is daar iets op gevonden. Het drietal is eigenaar/directeur van adviesbedrijf Kripolis BV, waarvan zij samen 90 procent van de aandelen in handen hebben en de Universiteit Leiden de resterende 10 procent. De stichting COT koopt via Kripolis de crisisadviezen van het trio in tegen marktconforme tarieven, 3.500 tot 4.462 gulden per persoon per dag.
Roel In ‘t Veld zou in 1993 tegen de lamp lopen toen hij na negen dagen moest aftreden als staatssecretaris wegens het vermengen van functies. Dat Rosenthal niet tegen de lamp liep, mag een wonder heten want ook op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stond hij bekend als ‘de belangenverstrengelaar’.
Het programma van de NSOB, gericht op de verzelfstandiging van woningbouwcorporaties, zorg- en onderwijsinstellingen is uitgevoerd door Paars I en II. Een heel leger van aan de PvdA en CDA gelieerde bestuurders is er rijk van geworden. De ministeries moesten afgeslankt worden ten faveure van een groeiende groep van beleidsambtenaren, communicatiemedewerkers en projectontwikkelaars bij de woningbouwcorporaties; een groeiende laag van managers in de ziekenhuizen en in het onderwijs. Het marktdenken de ‘private accumulatie’ waren in de plaats gekomen van de collectieve verheffing van de arbeiders. De PvdA is aan deze Operatie Synergie bijna overleden.
Paul Frissen schrijft mij: ‘Het onderwijs van de NSOB is nooit als regulier onderwijs bekostigd (…)zodat studenten ook nimmer geteld zijn ter wille van de vaststelling van een rijksbijdrage. Wij verzoeken U onverwijld tot openbare en zichtbare rectificatie te komen.’
Waarvan akte. Tot ik mijn bron heb nagetrokken heeft Frissen gelijk.