Beste olifanten, ik ben een heel slechte toerist. Echt verschrikkelijk. Ik houd er niet van andere toeristen tegen te komen. Ik ben er zelfs kinderachtig in. Zo heb ik ooit de schoonste moskee van de wereld, de Ayasofya Moskee in Istanbul, overgeslagen omdat ‘iedereen er heen ging’. Ik probeer altijd, krampachtig, niet op een toerist te lijken maar op een lokale specie, de bewoner.
Lukt het niet qua uiterlijk, dan gedraag ik mij alsof ik ergens al vijftien jaar woon, alles snap, geen hulp nodig heb, met mijn blik een tikje verveeld. Heel irritant, dat vind ik zelf ook, en toch doe ik het steeds weer. Het is een obsessie omdat ik mij schaam voor het toerist zijn.
Drie jaar geleden, ik was vierentwintig jaar, reisde ik met mijn backpack door Mali. Een godvergeten stukje aarde, ongelooflijk arm, snikhete bussen die constant door hun assen zakten, eenzijdig eten, de meest waterige diarree ooit, kortom een reizende lijdensweg. Maar één incident heeft mij een toeristentrauma doen oplopen, zo ingrijpend was het.
Tijdens het beroemde muziekfestival Sur Le Niger in Segou (dit jaar afgelast vanwege de burgeroorlog) overnachtte ik in een tentje op het dak van een enorm huis, gehuurd door een Nederlandse reisorganisatie. Ik had via een journalist uit Senegal mijn tentje betaald op hun dak kunnen planten. De groep van vijftigers sliep beneden in de villakamers, kortom, iedereen tevreden. Tot de ochtend kwam dat iedereen vertrek vertrok, einde festival. Ik zou die ochtend vertrekken naar de stad Djenné en wat bleek: de groepsreis vertrok ook, met de airco-bus naar dezelfde stad. Een rit van een paar uur.
Gekleed als olifantenjagers, safarikleurige hesjes, afritsbroeken en sandalen stapte de groep de bus in en er waren drie stoelen vrij. Ik was zielsgelukkig! Een splinternieuwe bus met airconditioning! Met nette mensen! Niet opgepropt zitten tussen de moeders met kinderen, bagage van dieren en etenswaren, zonder die vreselijke hitte en zonder gestaar van niemand! Maar, na kort groepsoverleg deelde de gids mij mee dat de groep het niet goed vond dat er niet-groepslid mee zou reizen. Zij hadden veel geld betaald voor hun dure reis en daar zou een buitenstaander dan gebruik van maken? Nee, dat zou oneerlijk zijn. ‘Maar ik betaal!’, riep ik nog! Nee, ook dan niet. Regels waren regels en daarmee basta.
Ik was teleurgesteld, boos en nog iets meer. Natuurlijk hadden deze mensen nog nooit in een lokale bus gezeten, anders hadden ze mij zeker weten mee genomen, maar ze hadden toch weleens naar buiten gekeken? Vanaf dat moment heb ik besloten een aversie te hebben tegen onhandige witte sokken toeristen en groepsreizen. In mijn privé jargon: olifanten. Dat zij mij daar toen die ochtend in de brandende woestijnhitte hebben laten staan in straatarm Afrika omdat de groep het anders ‘niet eerlijk’ vond. Heel Afrika is verdomme niet eerlijk. Maar misschien zie je dat niet vanachter een airco-raam?
Na een negen uur durende helse busreis waarin er veertien keer gestopt werd om te bidden, te eten en benzine te gaan zoeken, kwam ik dan eindelijk ook aan in Djenné. In het enige hotel in town zat de groepsreis fris en fruitig in de hoteltuin aan enorme pizza’s te knagen. ‘Nu pas aangekomen?’ riepen de vijftigers in koor. ‘Wij waren er in drie uur en we hebben ook nog iemand aangereden.’
Ik schaamde mij diep voor mijn mede-toeristen, voor hun koffers, hun pizza’s, hun rode gezichten, hun dikke buiken, voor alles. Ik hoop dat alle mensolifanten uit deze groepsreis geschrokken naar de vreselijke oorlog in Mali hebben zitten kijken en hebben begrepen waar ‘niet eerlijk’ nu echt voor staat.
Met groet, het reismeisje
@IrisHannema