Met het CDA – en mogelijk ook de ChristenUnie – in een nieuw kabinet lijkt een update van Artikel 6 over de vrijheid van godsdienst voorlopig niet aan de orde. Toch is die vernieuwing hard nodig. De positie en het respect die godsdiensten in onze samenleving aan Artikel 6 ontlenen gaan al veel te lang ten koste van ons belangrijkste grondrecht, dat op individuele vrijheid.
Godsdiensten – als verzamelingen van verhalen – geven velen richting en zingeving in het leven. Geen van de godsdiensten berust op harde feiten – daar zijn het geloven voor – maar ze bieden mensen houvast en om die reden kan een religie voor iemand van grote waarde zijn. Daar is niks op af te dingen.
De overheid bemoeit zich niet met de keuze voor een godsdienst. Elke voorkeur – ook die om nergens in te geloven – behoort vrij van dwang te zijn. En zo begint Artikel 6 van de Grondwet ook: in Nederland mag je zelf je geloof of je levensovertuiging kiezen. Maar dat grondrecht werd en wordt nog altijd met voeten getreden door de georganiseerde religies zelf.
Godsdiensten zijn zonder uitzondering hiërarchisch georganiseerd. Daarin leiden gehoorzaamheid en dwang onvermijdelijk tot onvrijwillige keuzes. Dat begint al vlak na de geboorte. Rituelen als de doop of besnijdenis vallen het kind ongevraagd ten deel. De opvoeding die volgt is er in veel gevallen niet een zonder goedkeuring van kerk of moskee. De macht van religieuze instellingen over hun volgelingen is enorm. Ook in ons land.
Die macht reikt van de grootste besluiten in het leven tot in de kleinste details. Van de eisen over de rol die mannen en vrouwen dienen te spelen tot voorschriften voor kleding en haardracht; van bemoeienis met de partnerkeuze en de voorplanting tot de activiteiten die wel en niet mogen op zondag of na zonsondergang. De lijsten met ge- en verboden van de georganiseerde religies zijn eindeloos. En de vrijheid van godsdienst staat het allemaal toe. Dat noemen ze bij het CDA ‘soevereiniteit in eigen kring’.
De grote vergissing van Artikel 6 is dat de Grondwet er op een naïeve manier vanuit gaat dat iedereen vrijwillig tot een geloofsgemeenschap toetreedt en daar zonder problemen weer vertrekt als het eigen geloof verdwijnt of verandert in een andere overtuiging.
Daar is natuurlijk lange tijd helemaal geen sprake van geweest in protestants-christelijke en katholieke kring. En ook de islamitische gemeenschappen tonen weinig begrip voor mensen die van hun geloof vallen. Sancties – van uitsluiting tot eerwraak – zet mensen levenslang gevangen in een geloof dat ze niet geloven.
Ondertussen blijven godsdiensten hun invloed claimen op de samenleving. En er zijn er altijd die daarbij willen helpen. Zo pleitte deze week in NRC Handelsblad een hoogleraar islamitisch familierecht voor een ‘positieve waardering’ van elementen uit de sharia. Volgens haar is het negeren van islamitisch familierecht steeds minder op z’n plaats in een diverse samenleving. Salafisten zien het de goede kant op gaan.
De invloed van religie op de samenleving moet niet groter, maar juist kleiner. Begrenzing van georganiseerd geloof is daarom van het grootste belang. De vrijheid van godsdienst moet plaats maken voor de vrijheid van denken en geloven. Daarin mag het individu nooit meer ondergeschikt raken aan de godsdienst van zijn keuze of die waar hij afscheid van heeft genomen.
Bevrijd de mens, begrens de godsdienst.
Deze column werd eerder geplaatst op RTLZ.nl.