Het is natuurlijk een karikatuur die NRC-journalisten Kouwenhoven en Kamerman maakten van de wereld van Nederlandse islamwetenschappers in hun artikel onder de bizarre titel ‘oorlog in de islamologie’ over de vinnige discussie die zich onder laatst genoemden ontwikkelde naar aanleiding van het verschijnen van het boek Heilige Identiteiten van Machteld Zee waarin zij beweert dat er een uitgewerkt plan tot islamisering van de Lage Landen en feitelijk van heel West-Europa ligt. Wat Zee in haar boek aangeeft is evenwel niets nieuws. De plannen tot islamisering van de wereld zijn al zou oud als de islam zelf en de missionaire activiteiten van een land als Saoedi-Arabië zijn allang geen staatsgeheim meer. Ze voert documenten uit allerlei islamitisch fundamentalistische als bronnen aan, maar komt niet met bewijzen, zoals notulen van vergaderingen van de ‘islamiseerders’ over de stand van zaken van de ‘islamisering van Europa’.
Het is dan ook terecht dat islamwetenschappers, arabisten, islamologen, islam rechtsgeleerden, hun kritiek uitten op de al te gratuite overwegingen van Zee. Ze noemde man noch paard en met haar opvattingen schaarde ze zich in de rijen van wetenschappers die islam incompatibel achten met westerse waarden en het principe van de democratie.
Want dat is in mijn beleving de waterscheiding tussen islamwetenschappers van welke discipline ook. Er zijn er die van mening zijn dat islam en democratie, dan wel westerse waarden, samen kunnen gaan, en er zijn er die vinden dat dat per definitie niet kan. Dat heeft allemaal niets met locatie te maken en het is dus niet zo dat er, zoals beide journalisten simplificerend beweren, een islam afwijzend ‘Leidenkamp’ binnen de islamwetenschappers is, met academici als Cliteur en Ellian en een alles-van-islam-goedpratend ‘Universiteit van Amsterdamkamp’ is waar onderzoekers als Moors en de Koning toe behoren. In Leiden werkt ook Maurits Berger, bepaald geen felle islamcriticus, en uit Amsterdam horen we ook de gematigd kritische stem van Ruud Peters.
Elke islamwetenschapper doet, ongeacht locatie, zijn of haar specifieke onderzoek naar aspecten van islam en daar publiceren zij over. Maar dan zijn er twee zaken die hun aandacht vragen. In de eerste plaats is er het publieke debat over islam en moslims. Er zijn zoveel vragen over bij het publiek en de media dat islamwetenschappers om informatie, advies en duiding wordt gevraagd. In de tweede plaats vragen universiteiten onder het label ‘valorisatie’ hun medewerkers het maatschappelijke debat aan te gaan op basis van hun onderzoek. Er zijn wetenschappers die dat niet doen en er zijn er die dat wel doen.
Die laatste worden geconfronteerd met een uitdaging. Want je onderzoeksresultaten delen in het publieke (islam)debat is een ding, maar ze duiden is een ander. Je ontkomt er niet aan je particuliere mening te ventileren. En als je dat doet kom je onvermijdelijk in aanraking met bovengenoemde waterscheiding die zich ook in de politiek en in nog extremere mate voordoet: de populisten die onder aanvoering van PVV-leider Wilders vinden dat islam én moslims op geen enkele wijze compatibel zijn met westerse waarden en dat daarom de laatste zelfs het land uit zouden moeten en alle andere politici die vinden dat islam en moslims in Nederland een thuis kunnen vinden, onder strengere dan wel minder strengere voorwaarden. Daarnaast zijn er fundamentalistische moslims als salafisten die er een verontrustend sterk anti-democratisch discours op nahouden en de rest van de Nederlandse moslims die zich in meerdere of mindere mate senang in de democratie voelen, een variant op eerder genoemde waterscheiding.
Ik ben van mening dat je als islamwetenschapper het debat moet voeren met zowel kritiek op populisten als op fundamentalistische moslims; beide versterken immers het polariserende en daarmee maatschappelijk ontwrichtende discours. Om die reden bekritiseerde ik in het opiniestuk van Kamerman en Kouwenberg ook -de interpretatie van- het onderzoek van collega’s Moors en de Koning die zich ook uiten in het publieke debat. Naar mijn mening hebben zij te weinig oog voor de donkere kanten van de islam die zij zonder twijfel ook in hun onderzoek tegenkomen. Wetenschappers dienen beide kanten van elke onderzoeksmedaille te laten zien. Maar laat niemand de conclusie trekken dat het ‘oorlog in de islamologie’ is. Dat is het niet.
Het is enerzijds een debat tussen wetenschappers die islam en democratie niet compatibel achten en hen die dat wel vinden en anderzijds een debat binnen de laatste groep over de vraag in welke mate je islam bekritiseert. Tegen de achtergrond van de groeiende polarisatie, veroorzaakt door populisten en islamisten, vind ik daarom dat de islam-en-democratie-gaan-samen school van wetenschappers, waar ik mezelf ook toereken, –nog- kritischer moet zijn, juist om nog meer tegenwicht te bieden tegen genoemde polarisatie. Zo komen er –nog- meer smaken in het debat en dat is tegen de geschetste achtergronden hoogstnoodzakelijk.