Stelt u eens voor: het leek u een goed idee om na het stappen met een flinke kegel eens een lekker kroketje voor uzelf te bakken. Het plan, wat op het moment zelf briljant leek, pakt niet zo lekker uit. Ergens tussen fikkend frituurvet en een glaasje water herinnert u zich een steekvlam. Voorzien van veel rook en een hersensmeltend oorverdovend gepiep uit het brandalarm. Terwijl u buiten 112 belt, bedenkt u dat uw vriendin nog in bed ligt en in één keer bent u broodnuchter. Gelukkig ziet u daar de brandweer aankomen. Althans. Brandweer? In plaats van een tankautospuit met slangen en allerhande brandweeresk materiaal, ziet u (tot uw grote verbazing) een rood ambtenarenbusje aankomen.
Twee brandweermannen stappen uit, schatten de situatie in en roepen meteen versterking op. U vraagt, in minder poëtische termen, wat dit moet betekenen en waar de rest is. De brandweerlui leggen uit dat door de bezuinigingen op de brandweer het onbetaalbaar is geworden om zes hele dure brandweermannen in een nog duurdere tankautospuit voor elke oproep uit te laten rukken. “Nee meneer”, zegt de een lichtelijk beschaamd doch resoluut, “Wij mogen niet naar binnen. Veiligheidsvoorschriften hè, dat snapt u toch wel?” Na enkele minuten begint u zich wel heel veel zorgen te maken. De vlammen slaan al uit het raam van de keuken. De brandweermannen verzekeren u dat hun collega’s zo snel mogelijk komen. De aanrijtijd is inderdaad wat langer, de post op de Kerkstraat is niet meer. Nee, die bij de Breestraat is zelfs al twee jaar dicht – had u nooit bij stilgestaan, verrek.
Hoe duur deze extra minuten u komen te staan, mag u zelf verder invullen.
Brandweerman is het mooiste beroep ter wereld. Of beter gezegd: was het mooiste beroep ter wereld. Jarenlange bezuinigingen hebben ervoor gezorgd dat het mooie ambt feitelijk niet meer uit te oefenen is: de aanrijtijd is boven de wettelijke norm (maar dat wordt opgelost door burgers een rookmelder te geven), kleding is oud en dus onveilig en, ieders favoriet, de bureaucratie is tenenkrommend. Door de overgang van gemeentelijke brandweer naar zogenaamde veiligheidsregio’s is een tegennatuurlijke situatie ontstaan. Het brandweerberoep, waar kazernes een lange traditie hebben van zelfredzaamheid, bestaat grotendeels uit het schikken naar one-size-fits-the-hele-regio-regeltjes, protocolletjes en richtlijntjes waar weinig tot geen draagvlak voor bestaat onder het personeel. Dit wordt niet zelden weggewuifd bij de veiligheidsregio’s als het gemor van oude snorren die te veel zijn gewend aan hun gemeentelijke koninkrijkjes. Juist de eerder genoemde zelfredzaamheid, de zogeheten can do-mentaliteit, is waar jarenlang ook dankbaar gebruik van is gemaakt. Want welke maatregel er ook genomen wordt en hoe impopulair of belachelijk de nieuwe maatregelen ook waren: brandweerlieden zetten de schouders eronder en verzonnen er wel weer wat op. Zonder grootscheepse landelijke onvrede-acties die het nieuws halen en zodoende aandacht op het probleem vestigen. Er bestaat dus voor beleidsmedewerkers en politici geen enkele prikkel om eens een keer niet met de pet langs te gaan bij de brandweer.
Totdat er een onderhand onvermijdelijk tweede Volendam komt. Want dan begint de Nederlandse rijke traditie van de schuldvraag: wie was hier verantwoordelijk? Wie heeft de vergunning afgegeven? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Columnisten en journalisten die zich de afgelopen jaren vooral hebben geroerd om het ‘onfatsoen’ van de bezuinigingen op kunst en cultuur aan te tonen, of door de ergste randgevallen op te zoeken wanneer de groei in zorgkosten worden afgeremd door het kabinet, zullen dan ineens om het hardst om #jesuisbrandweer-acties roepen. Stotterende politici en prevelende beleidsmedewerkers lossen de schuldvraag op door maandenlang uitvoerig te overleggen in een Commissie Hoe Heeft Dit Kunnen Gebeuren. Het zal een duimendik rapport opleveren waarin in ambtenarenlingo wordt gepleit voor een “pakket aan maatregelen”, zodat dit “nooit meer kan gebeuren”. En dan weten beleidsmedewerkers en politici ineens heel creatief allerhande ‘potjes’ te vinden om te zorgen voor preventie, opleiding, kwaliteitswaarborging en nazorg.
Want zoals Oscar Wilde ooit opschreef: mensen die hun handen branden, kunnen niet meer met vuur spelen.