Geerten Waling heeft met zijn ‘1848. Clubkoorts en revolutie’ een intrigerend boek geschreven. Als historische studie is het uniek omdat het zich niet primair richt op de politieke eisen van de democratische revolutionairen en ook niet op de sociale emancipatie van de burgerij en de opkomende klasse van handwerkslieden, maar op het proces van meningsvorming dat plaatsvindt in vele duizenden clubs en sociëteiten. Waling laat zien dat in die clubs parlementaire praktijken ontwikkeld wordt die een publiek debat mogelijk maken en die lijken op de ‘officiële’ praktijk van debatteren zoals die zich in de Assemblee Nationale en in de Commune van Parijs ontwikkeld hebben. In Berlijn ontstaat in 1848 ook clubkoorts, waarbij Frankrijk als lichtend voorbeeld geldt. Toch wijkt Berlijn ook af van Parijs omdat in Berlijn ook de conservatieven zich gaan organiseren in clubs.
Kenmerkend voor 1848 is, zegt Waling, dat het idee van de volkssoevereiniteit algemeen aanvaard wordt als legitimatie voor de participatie van burgers in het publieke debat en voor de nieuwe praktijk om volksvertegenwoordigers aan te wijzen door middel van verkiezingen. Maar belangrijker nog is het besef dat de uitdrukking van de wil van het volk een moeizaam proces was waarin men moest wennen aan het idee dat er verschillende manieren waren op de wil van het volk tot uitdrukking te brengen. Het idee van pluralisme in de politieke meningsvorming kwam in Parijs langzaam van de grond en daarmee ook het besef dat het democratisch proces naar zijn aard vreedzaam was. In Parijs hadden vooral de erfgenamen van de Jacobijnen daar moeite mee, in Berlijn waren het juist de conservatieven die het politieke pluralisme wantrouwden. De clubkoorts van 1848 leidde in Frankrijk tot aanzienlijk minder geweld dan in 1789. Dat de republiek niet één en ondeelbaar was, vond men niettemin maar moeilijk te verteren.
Hoe onderscheiden zich democratische van populistische bewegingen? Juist hierin dat populisten die volkswil verabsoluteren en zich op het standpunt stellen dat de politieke elite zich van die volkswil niets aantrekt en dus vervangen moet worden door een elite die de volkswil wel uitvoert. Throw the rascals out. Maar dat is natuurlijk ook de kern van een parlementaire democratie. In elke democratische beweging schuilt populisme en in elke populistische beweging schuilt de wens naar meer democratie.
In de 19e eeuw werden volk en natie aan elkaar gelijk gesteld en de antwoorden op de vraag ‘wat is een natie’ kende zowel een politieke en een ethnische variant. De politieke variant is het meest gezaghebbend geformuleerd door Ernest Renan (Wat is een natie?) Hij schreef dat een volk gevormd werd in een dagelijks plebisciet. ‘Een natie is dus een groep van solidair verbonden mensen, ontstaan door het besef van de offers die men gebracht heeft en die men geneigd is opnieuw te brengen. Zij veronderstelt een verleden, maar ligt voor de levenden geheel opgesloten in een tastbaar feit de bereidheid, het duidelijk uitgedrukte verlangen om het gemeenschappelijk leven voort te zetten. Het bestaan van een natie is (…) een dagelijkse volksstemming’
Het voluntarisme in die definitie werd nog eens versterkt werd door zijn stelling dat een natie ook gekenmerkt wordt door een gemeenschappelijk verleden, waarbij het net zo’n grote kunst is om te onthouden als om te vergeten. De huidige discussie over het slavernijverleden van Nederland illustreert dat punt: sommige Nederlanders willen dat deel van ons verleden zo snel mogelijk vergeten, anderen willen dat we dat juist beter onthouden.
De etnische definitie van het volk benadrukt de gemeenschappelijke cultuur, de taal, maar ook de afstamming. Die etnische variant heeft daarom altijd ook een biologische element.
Gemeenschappelijk aan beide definities blijft echter dat men niet langs democratische weg kan besluiten wie er wel en wie er niet tot het volk behoort. Het volk is een constituerend element van een democratisch stelsel; het gaat eraan vooraf, maar is er ook het resultaat van. Het meest interessante in het boek van Geerten Waling is voor mij dat hij dat laat zien. Een volk in de democratische zin van het woord bestaat niet, maar ontstaat!
In de discussie over de EU vinden we al deze elementen weer terug. Nederlanders die een etnische idee van volk aanhangen zien het delegeren van de nationale besluitvorming aan een supranationaal orgaan uitsluitend als verlies van soevereiniteit. Omdat Europa geen etnische grondslag heeft kan er nooit een Europees volk kan bestaan en dus ook geen Europese democratie.
Maar ook degenen die een voluntaristisch beeld hebben van het volk en die erkennen dat Europa een gemeenschappelijke geschiedenis heeft, vinden het huidige proces van Europese eenwording onbevredigend, al was het maar omdat er van een referendum over Europa nooit sprake is geweest. Maar ook als er wel een referendum was geweest zouden de volksnationalisten sceptisch zijn. Kan een volk zichzelf opheffen en in iets nieuws overgaan dat niet meer is dan een volk in wording? Is er wel sprake van een electoraat dat met een gemeenschappelijk politiek-cultureel vocabulaire mag beslissen over zijn lot?
Ja dat is er; zij het in onvolledige vorm. Er is geen gemeenschappelijke taal, maar wel een gemeenschappelijke politiek vocabulaire. Wie de convergentie van de radicaal rechtse partijen in Europa observeert, kan alleen maar concluderen dat juist zij – nolens volens – een Europese eenwording naderbij brengen. Die Europese demos in wording deelt niet alleen een gemeenschappelijk geschiedenis, instituties en waarden, maar ook een aantal gemeenschappelijke problemen. De bankencrisis en de vluchtelingencrisis zijn daar spectaculaire voorbeelden van. Het omgaan met digitale ondernemingen is een volgende uitdaging. Facebook, airbnb en über: het is nog maar het begin.
Maar natuurlijk kan Engeland nog uit de EU stappen, kan Cataluna zich van Spanje af kan scheiden en Friesland zich van Nederland kan losmaken. Ook de Friezen hebben volkssoevereiniteit en dus recht op een eigen leger!