Om even aan de waanzin van de dag te ontsnappen – bijvoorbeeld: net nu je in deze tijd van haatimams en mocro-maffia een man of vrouw met ballen op het ministerie van Justitie en Veiligheid nodig hebt, is daar een halfzachte paljas gedropt met de naam Grapperhaus – tijd voor literaire verpozing. Twee boeken op de stapel ongelezen vragen mijn aandacht. Eentje van de hevigst getatoeëerde (tot zijn oren) schrijver van Nederland, Henk van Straten: Berichten uit het tussenhuisje. En het dagboek van Mensje van Keulen over haar huwelijksleven in de jaren zeventig: Neerslag van een huwelijk.
Beide zijn egodocumenten – en die hebben altijd mijn speciale aandacht, zeker als je, zoals in het geval van het boek van Van Straten door Het Parool een ‘Een Hollandse versie van Karl Ove Knausgard, maar dan zonder de ellenlange opsommingen en niet ter zake doende beschrijvingen’ genoemd wordt. Knausgard is de man die zijn persoonlijk leven tot in de haarvaten beschrijft en ontleedt en daarbij – en passant geheel nieuw autobiografisch subgenre creërend – de banaliteit van alledag tot in de kleinste details tot leven brengt. Ik hou er wel van, het getuigt van lef om je ziel zo en plein publique binnenstebuiten te keren en iedereen in je omgeving erbij te betrekken.
Henk van Straten valt met de deur in huis door op de eerste pagina van Berichten uit het tussenhuisje mede te delen dat hij een brief op tafel heeft achtergelaten voor zijn vrouw met de boodschap dat hij haar na tien jaar huwelijk zal verlaten.
Boem, dat hakt erin: geen fictie maar real life van Henk. Vervolgens beschrijft hij niet zozeer de teloorgang van zijn huwelijk maar vooral de worsteling met zijn eigen schaamte, demonen, twijfels en zijn pogingen zelfvertrouwen te vinden als een nieuwe, alleenstaande versie van zichzelf.
“Het is psychologie van de koude grond, maar ik vermoed dat ik snakte naar een eigen nest. Bestaansrecht. Onvoorwaardelijkheid. Ik zag het voor me met haar: het huwelijk, het koophuis, de hond, de kinderen. En het kon wat mij betreft niet snel genoeg gebeuren. Daarnaast was er sprake, denk ik, van fatalisme. Ik ben een onrustig type. Altijd een onbestemd gevoel. Vatbaar voor melancholie. Ik had ook, ook al had ik dat zelf niet door, behoefte aan een uitgestippeld leven, een trein waar ik in kon stappen en waarvan dan de deuren zouden dichtgaan. Als de trein eenmaal rijdt en je er niet meer uit kunt, dan kun je ontspannen, dan duurt de rit gewoon zo lang als die duurt. Ik kreeg waarnaar ik had verlangd. Het huwelijk, het huis, de hond, de kinderen. Mijn nieuwe leven leek onbreekbaar. Natuurlijk was het naïef om te denken dat ik mezelf op die manier in toom kon houden. Mijn onrust, mijn inherente eenzaamheid en escapisme. De bezwering daarvan werkte tot het niet meer werkte. Zo rond het negende jaar was het huwelijk een cocon en ik een groot insect, klaar om me naar buiten te wurmen.”
Eenmaal alleen in zijn nieuwe woning, het tussenhuisje, met drie dagen per week zijn twee zoontjes bij zich, worden de onrust, de eenzaamheid en het fatalisme bestreden met veel drank, drugs en Tindervrouwen. Want liefde mag dan niet op afroep beschikbaar zijn, seks is een kwestie van behendig swipen. Big deal, dat (na)huwelijkse leed, zou je kunnen zeggen, maar Henk van Straten weet het met humor, inzicht en meedogenloze zelfkritiek neer te zetten. Hij laat zich kennen als filosofisch beschouwer van zijn eigen leven met een voorkeur voor zen boeddhistische introspectie. De man en de vrouw als hongerige geesten op zoek naar de ander die je compleet maakt: een streven dat gedoemd is te mislukken maar steeds weer herhaald wordt.
Van Straten vergelijken met Knausgard is niet zo zinvol, omdat het bij hem om memoires gaat waarbij het huwelijk zelf goeddeels buiten beschouwing blijft. Knausgard blikt niet terug maar reconstrueert zijn leven en zijn huwelijk alsof het plaats vindt in de tegenwoordige tijd. Het is een vorm van hyperrealisme waar de ellenlange opsommingen onlosmakelijk deel van uitmaken.
Geen Nederlandse Knausgard maar Henk van Straten bewijst dat hij een schrijver met guts is die er met zijn stilistisch talent in slaagt zijn particuliere strijd universele waarde te geven.
Dan Mensje van Keulen met haar dagboek Neerslag van een huwelijk. Die naam alleen al: Mensje. Zet het midden op een pagina, verder niets, en je hebt een gedicht. Mensje is een schrijfster voor fijnproevers, een writer’s writer die tot bloei kwam in de losbandige jaren zeventig toen zij na haar redacteurschap bij Propria Cures tot de kern behoorde van de literaire coterie in Amsterdam met mensen als Gerrit Komrij, Henk Spaan, Maarten Biesheuvel en Theo Sontrop.
De jaren zeventig: alles en iedereen die zichzelf hip en happening achtte zoop, blowde, vrat en neukte erop los. Huwelijkstrouw was voor burgertrutten, al bleek jaloezie toch moeilijker uit te bannen dan gedacht. Dat blijkt uit het dagboek (1977-1979) van Mensje van Keulen waarin zij zich pagina na pagina beklaagt over haar leven met toenmalige man Lon die er een minnares (bijgenaamd de fruitboom) erop na houdt en verwacht dat Mensje daar niet moeilijk over doet. Liever nog: dat ze gezellig met Lon en de minnares in bed kruipt. Wat ze op een gegeven moment nog doet ook. Maar zelf gaat ze uit rancune, geilheid of habituele dronkenschap ook volop vreemd.
Je zou zeggen: doe je best en geniet ervan. Maar nee, het gelamenteer over Lon – een leven met hem is onmogelijk, maar zonder ook – vult pagina na pagina. Als lezer denk je: geef die vent een schop onder z’n kont en jezelf ook. Gelukkig zijn er ook geestige passages over het literaire feest- en relatieleven (vol wedijver en achterklap) in die tijd. Daar is bijvoorbeeld het Germaanse beest Charlotte die met haar overvloedige vrouwelijkheid de ene na de andere bekende Amsterdammer tot wanhoop drijft. Terwijl ze een relatie heeft met Jan Donkers maakt ze uitstapjes naar het bed van Joop van Tijn. Gek van jaloezie staat Donkers op een avond bij de woning van Van Tijn te posten, waarna de Grote Blonde Stoot besluit toch maar weer met hem huiswaarts te keren. Later verruilde ze Jan Donkers voor Henny Vrienten.
Maar het geklaag en gezever over haar man, haar lot en haar leven overheersen. Waar Henk van Straten erin slaagt zijn leven na de scheiding tot aantrekkelijke literatuur te maken brengt Mensje van Keulen met haar ongemodelleerde huwelijksleed de lezer tot zodanige wanhoop dat je nog voor je op de helft bent de neiging hebt het boek het raam uit te gooien. Ze doet zo afbreuk aan haar schrijverschap, want juist het verzinnen, fictie, is haar forte. “Ik houd er niet van over mezelf te schrijven en ik doe het in dit kreng. Dwangneurose. Gekanker. De eigen smalle wereld.” Dus waarom ze dan toch denkt de lezer met de publicatie van dit zeurdagboek een plezier te doen is een raadsel.
Als je even aan de waanzin van de dag wil ontsnappen kun je dus beter ver wegblijven van de dagboeken van Mensje van Keulen. Gelukkig is er inmiddels een nieuwe generatie schrijvers – Özkan Akyol, Joris van Casteren, Mano Bouzamour, Henk van Straten – opgestaan die begrijpt dat de (persoonlijke) werkelijkheid, mits vakkundig literair vormgegeven, minstens zo boeiend kan zijn als een verzonnen verhaal.