Als het Verenigd Koninkrijk op 23 juni besluit de Europese deur achter zich terug te trekken, dan ligt dat voor een groot deel aan de Tweede Wereldoorlog. Of liever, aan de Britse obsessie daarmee. Hoe de gebeurtenissen van 1939-1945 het landelijk denken bepalen, werd me voor het eerst duidelijk tijdens een uitzending van een regionaal, Brits TV-programma. Het onderwerp was ‘Europa’, waar in dit geval, zoals zo vaak, de EU mee bedoeld werd. Ik was de enige Europeaan op het podium en waarschijnlijk ook in de zaal, waar een mevrouw de microfoon had opgeëist om me (retorisch) te vragen hoe het Verenigd Koninkrijk zich kon identificeren met landen die, als ze niet met Hitler geheuld hadden, door zijn leger onder de voet waren gelopen. We probeerden in 1940 wel degelijk de invasie te stoppen, pruttelde ik, totdat de Duitsers dreigden Utrecht in de as te leggen. “So?“, zei de vrouw. Nou en? En daar was alles mee gezegd.
Dit gebeurde ergens in de jaren tachtig. Ik woonde nog maar kort in Londen en had niet door dat de witte vlag hijsen teneinde je schitterende hoofdstad te sparen, voor de Brit geen excuus is. Had Winston Churchill niet laten zien dat terugvechten geen kwestie was van militaire krachtmeting, maar van principe? En wij, slappe zeikers, waren binnen een week gezwicht.
Als je de Britten de kans geeft, hebben ze het nergens anders over. De Tweede Wereldoorlog was hun finest hour. Het zou tevens de verschillen tussen het Verenigd Koninkrijk en het continent opnieuw definiëren. En zo bepalend dat ze 72 jaar goed bleven. De Europese Gemeenschap was de oplossing voor een continent dat conflict wilde begraven met coördinatie. Het afstaan van soevereiniteit was hiervoor een kleine prijs. Voor Britten was Europese toenadering het antwoord op een probleem dat ze niet hadden. Dus waarom hun soevereiniteit delen?
De Britten zijn niet anti-Europees of anti-buitenlands. Ik woon in de meest diverse hoofdstad ter wereld. De tweede taal in Engeland is Pools. De Indiase curry is het nationaal gerecht. En met bijna een half miljoen Fransen, is Londen de vijfde grootste Franse stad. Er zijn weinig andere Europese landen waar buitenlandse invloeden zo makkelijk geabsorbeerd worden. Toen ik er kwam wonen was Londen de hoofdstad van Groot-Brittannië, nu is ze van iedereen. Maar wat de Britten niet hebben is een gedeelde Europese identiteit. Het verklaart de totale onverschilligheid jegens de gevolgen van uittreding voor het vasteland.
Britse politiek en cultuur zijn doordrenkt van een nostalgisch verlangen. “We hebben meer gemeen met mensen in India en Australië dan met Duitsers en Fransen”, zei de vrouw in dat TV-programma ook nog. De Britten waren nooit volwaardig lid van Team Europa. Ze waren de veeleisende, lastige, stampvoetende diva. Het was altijd zij en wij.
Van de 800 boeken die jaarlijks over Hitler geschreven worden, komt 80 procent uit Engeland. In geschiedenislessen op school domineren de wereldoorlogen. De periode 1939-1945 inspireert videospellen, opera’s, TV-series en stripverhalen. Zeg ‘Duitsland’ tegen een Brit en er zal geen Angela Merkel, maar een swastika op zijn netvlies verschijnen. Ieder etmaal doemt er ergens wel een verhaal over de Tweede Wereldoorlog op. En vooral over het feit dat de Britten hem wonnen; een historisch gegeven waar voortdurend bij stilgestaan moet worden. In 2015 alleen al werden de bevrijding van Auschwitz herdacht, VE Day, de dood van Winston Churchill en de Hardest Day, waarbij Spitfires over Kent vlogen ter herdenking van iets waar eigenlijk niemand van gehoord had. De Tweede Wereldoorlog is een gebeurtenis die weinig zich meer herinneren, maar die bepaalt hoe Britten de wereld zien. En vooral de EU.
Zo erg is het toch niet, zei mijn Britse echtgenoot kort geleden aan het ontbijt, toen de obsessie met het verleden weer eens ter sprake kwam. Ik hoefde enkel triomfantelijk te wijzen naar de stapel recensies van de jongste Britse film, ‘Dad’s Army’ (‘Daar komen de schutters’). Want zo erg is het namelijk wel.