Even schoot het ‘opa-vertelt’ verhaal van grootvader door mijn hoofd, dat zich afspeelde ergens in de oorlog in Friesland: een cabaretier die aan de zaal vroeg wat hij met een schilderij van Hitler moest doen: zullen we hem ophangen, of tegen de muurzetten? Ik stond voor Kop van een vrouw met witte muts in Kröller Muller. Tegenover de zonnebloemen en de dames, vrouwen en boerinnen hing een rijtje ‘koppen’. Arme vrouwen, met angstige ogen en doorleefde hoofden, excuus, koppen.
Nu ben ik geen kunsthistoricus, en bedoelde Van Gogh wellicht iets heel anders met de titel ‘kop’, maar opeens zag ik voor me wat Ahmed Marcouch bedoelde toen hij in Trouw schreef dat er met ‘kopvodden’ retoriek getracht wordt van moslims tweederangs mensen te maken. De lelijke, arme vrouwen van Van Gogh zijn elke menselijkheid ontnomen, en dienen zelfs niet meer als vrouw gezien te worden. En waar de schilder nog spreekt over een mutsje, hebben de moslims van Wilders een vod op. Een vuil doek.
In mijn supermarkt klonk het vanochtend al niet anders. Smalend kijkend naar de gehoofddoekte vrouw naast haar riep een medewerkster naar haar collega: heb jij dat Turkse voer al opgeruimd? Voer. Voer voor die kop met dat vod erop.
In de 17e eeuw liep in Portugal een rechtszaak waarbij de vraag was of de Indianen in Amerika nu wel of geen mensen waren. Want als het geen mensen waren, konden ze afgeschoten worden. Nu geloof ik niet dat we hier volgend jaar dezelfde processen zullen voeren, maar we moeten ons wel blijven herinneren dat het benoemen van gemeenschappelijkheden een plicht is om samenlevingen waar mensen solidair moeten zijn bij elkaar te houden.
En dan verbaast het me dat, terwijl we in Nederland kampen met afnemende solidariteit en een lagere bereidheid om mee te betalen aan verzorgingsarrangementen voor iedereen, er in Nederland politici zijn die steevast het wereldburgerschap prediken en elke vorm van ‘Nederlandse identiteit’ ontkennen. Wat heeft de wereldburger dan meer gemeenschappelijk met zijn buurman dan met de boer in Somaliland. Waarom zouden mensen wel belasting betalen voor Fatima hier, en niet voor de Iraanse Atefeh?
Juist nu is het noodzakelijk dat politici dat gemeenschappelijke gevoel bendrukken, en met een hernieuwd patriottisme de bres opgaan. Let wel: patriottisme, geen nationalisme. Het oude onderscheid tussen nationalisme en patriottisme moeten we weer opdoeken, waarbij patriottisme gaat om trots op het land om wat zij doet voor haar burgers. Het was de Italiaanse schrijver Giuseppe Mazzini die erop wees dat uit liefde voor de patria juist een bijdrage aan de res publica zou voortvloeien. Een patriottisme dat gestoeld is op gemeenschappelijke waarden, waar iedereen bijhoort die bijdraagt aan de maatschappij.
Er is ook een taak voor alle ‘goede’ moslims zelf. Hoe vervelend ook, uiteindelijk werkt de menselijke geest nu eenmaal volgens een systeem van classificatie. De enige manier om die negatieve classificaties te doorbreken is om de verscheidenheid in de moslimgemeenschap te laten zien. Moslims zullen dus nog veel meer dan nu al gebeurt op moeten staan, en zeggen waar ze het mee eens, of oneens zijn, en zich veel meer distantiëren van geloofsgenoten die nu auto’s in de brand steken, onterecht uitkeringen trekken of homo’s van de daken wil gooien. En ja, het zou niet moeten hoeven want allemaal gelijk geboren etcetera etcetera. Helemaal eens. Maar: de realiteit kunnen we niet negeren.
Dus hup Wouter, Alexander, Agnes en Femke, formuleer en benadruk een inclusieve Nederlandse identiteit, want die Nederlander die niet bestaat moet uiteindelijk wel belasting betalen voor alle andere Nederlanders die ook niet bestaan. En hup Mo, Mo, Mo, Mo, Ali, Ahmed, Fatima. Laat je horen, zeg dat je trots bent om Nederlander te zijn en aan dit land bij te dragen, hard wil werken en iedereen die dat niet doet verafschuwt. Het is de enige manier om de groeiende vooroordelen een halt toe te roepen, en van de kop een gezicht te maken.
Arne Mosselman is student sociologie, en schrijft mee aan het verkiezingsprogramma van de PvdA Amsterdam