In Nederland is de gevoelswaarde van het woord ‘elite’ vaak negatief. Het wordt gebruikt als label voor een afgesloten, zichzelf bevestigende maatschappelijke kring, die losgezongen is van de rest van de bevolking. Ik denk dat die definitie van ‘elite’ het begrip tekort doet. Als ik denk aan elite, denk ik vooral aan die enkelingen die als eerste tegenstand trotseren. In mijn definitie staat dat los van maatschappelijk aanzien, geld of opleiding. Het gaat om de vraag: wie gaat voorop? De echte elite is de thuiszorgmedewerker die het protocol doorbreekt in het belang van de patiënt, of de baas van het overheidsbedrijf die eigenhandig zijn salaris terugbrengt tot de Balkenendenorm, ook al verplichten de regels hem daar niet toe.
In de politiek is dit onderscheid ook te maken. Ik heb niks met onzintegenstellingen zoals de babyboom politicus vs. de ‘nieuwe’ generatie. Binnen politieke partijen zie je soms jonge politici die vruchteloos een verwrongen idee van een ‘politicus’ imiteren, waar sommige stokoude beroepspolitici steeds opnieuw weten te verrassen. Een ‘nieuwe’ politieke elite moet dus in ieder geval gaan over moed, onafhankelijkheid en effectiviteit, ongeacht leeftijd.
D66, mijn eigen partij, wordt vaak verweten dat het een elitaire partij is. Op deze website, en op vele andere sociale media worden partijleden dikwijls belachelijk gemaakt om hun nette dictie en hun corduroy broeken. Hoe je deze uiterlijkheden (en het onstuitbaar optimisme) ook waardeert, mijn opvatting is dat D66 in ieder geval vaak een moedige partij is geweest, en in die zin dus zeker iets elitairs heeft.
Vrijwel alle immateriële verworvenheden in Nederland, komen van D66. De afgelopen 15 jaar is daar de prangende aandacht voor het onderwijs bijgekomen. De partij heeft ook de moed gehad om als eerste te pleiten voor aanpassing van de AOW-leeftijd, waar anderen dat alleen achter hun hand durfden te zeggen. D66 is eigenlijk altijd op z’n best als het radical chic durft te zijn. De combinatie van financiële degelijkheid, het wegblijven bij het zure van ‘links’, en aan de andere kant de licht-anarchistische houding ten opzichte van machtsstructuren, geeft de partij een aantrekkelijke atmosfeer.
Als ik al kritiek heb op mijn eigen partij, is het juist dat het me soms niet elitair genoeg is: er wordt in sommige gevallen iets te snel mee geleund met de instituties, met planbureaus, of het laatste rapport van de WRR. Ja, natuurlijk, er waren hervormingen nodig in de gezondheidszorg, maar ‘the radical chic’ weet als geen ander dat bij elk denkbaar systeem er mensen tussen wal en schip vallen. Juist sociaal-liberalen moeten hierop vooruit lopen, en dit op tijd ondervangen. Ook in discussies over Europa, veiligheid en integratie moet er meer buiten de box worden gedacht.
Wil de partij het plafond van 20 zetels in de landelijke opiniepeilingen doorbreken, dan zal D66 juist dat chique-radicale verder moeten aanblazen. Daarmee kan de slag worden geslagen naar mensen die zich door allerlei omstandigheden in onzekerheid bevinden, zowel ter linker- als rechterzijde.
Juist in tijden van grote veranderingen moeten mensen op voortrekkers kunnen vertrouwen die het voor hen opnemen. Zij moeten dwars door de zogenaamde vaste structuren heen breken – desnoods met corduroy broek – om te doen wat nodig is, in plaats van genoegen te nemen met de status quo. Dat is de nieuwe en noodzakelijke elite.
In de serie ‘Wie is de nieuwe politieke elite?’ gaan schrijvers, denkers, wetenschappers, publicisten, politici en opiniemakers onderzoeken of er een nieuwe politieke elite bestaat en wie dat is of zou kunnen zijn. Boris van der Ham geeft het stokje door aan Esther Ouwehand, Tweede Kamerlid voor de Partij voor de Dieren.