Ik zal u iets bekennen: ik was vroeger een groot wielerliefhebber. Ongeveer vanaf mijn 12e begon ik mij ervoor te interesseren. Uiteraard vond dat zijn culminatie in de hoogmis van de wielersport, de Tour de France. Maar later ging ik ook de klassiekers waarderen en zat ik vanaf de seizoenstart eind maart bij de “Omloop het Volk” tot aan het slot in de Ronde van Lombardije, de zogeheten koers van de vallende bladeren, aan de buis gekluisterd. Ik volgde met name de verrichtingen van mijn idool Bernard Hinault op de voet en toen die eind 1986 de fiets aan de wilgen hing, werd ik fan van de Ier Stephen Roche en nog weer later van de Italiaan Gianni Bugno.
Medio jaren negentig was de fascinatie voorbij. Het drukke beroepsleven eiste zijn tol, de dominantie van Miguel Indurain in de Tour de France nodigde ook niet bepaald uit tot akribisch volgen van la Grande Boucle en toen in 1998 de Zwitser Oscar Camenzind, die nota bene afkomstig was uit een dorpje naast mijn toenmalige woonplaats, wereldkampioen op de weg werd, moest ik dat de volgende ochtend van mijn chef op het werk in Zürich vernemen.
De wielersport was altijd al een enigszins “katholieke” sport. Mooi voor tussen kerk- en cafébezoek in. Netjes gecoiffeerde renners, kleurige, frisse shirtjes en als slagroom op de taart die mooie witte sokjes die fel afstaken tegen de zongebruinde benen. Schone schijn, want de wielersport was ook al van begin af aan verweven met fraude en bedrog. Toen in de beginjaren de Tour de France nog niet zo werd gevolgd en bewaakt door de pers, kon het voorkomen dat renners halverwege de etappe stiekem ergens op een trein stapten en zo van de etappes, die soms meerdere honderden kilometers lang waren, de helft gerieflijk in een coupe van de SNCF aflegden, om tien kilometer voor de finish weer op het fietsje te klauteren.
Ook het dopingprobleem is niet iets van de laatste twintig jaren. De onmenselijke inspanningen die door organisatie en publiek worden verlangd, maken het onontkoombaar dat naar onorthodoxe methoden wordt gegrepen. Wie meent dat de Tour kan worden gereden op een boterham met suiker, een bord spaghetti als ontbijt en met een banaan en een puddingbroodje in de achterzak, is gruwelijk naïef. Tommy Simpson was de laatste aantoonbare Tourdode wiens overlijden direct verband hield met dopinggebruik, al laten ook vele andere mysterieuze sterfgevallen (Johannes Draaijer, Bert Oosterbosch) vermoeden dat er iets niet in de haak was.
Het was een Nederlander die de wielersport heeft gemondialiseerd: Hein Verbruggen, een voormalig marketingmanager die het tot voorzitter bracht van de UCI, de internationale wielerbond. Woonachtig in het Zwitserse Lausanne, wel handig voor iemand die krachtens zijn voorzitterschap van de UCI tevens lid was van het aldaar zetelende Internationaal Olympisch Comité, wist hij de wielersport om te vormen tot een geldpers. Na decennialang achter de voetballers te hebben aangehinkt, gingen ook de topwielrenners salarissen verdienen waar mensen als Joop Zoetemelk en Henk Lubberding allen maar van konden dromen.
Dit jaar wordt de honderdste editie van de Tour de France afgewikkeld. Die begon ooit in 1903, als promotiestunt van het Franse sportmagazine L’Équipe en is, met onderbreking tijdens de oorlogsjaren van WO I en II, uitgegroeid tot het belangrijkste wielerevenement ter wereld. Een etappe winnen in de Ronde van Frankrijk is publicitair en dus commercieel interessanter dan het winnen van een grote klassieker als Milaan-San Remo. Want naar de Tour wordt ook gekeken door mensen die normaliter het wielrennen geen blik waardig gunnen. Zoals Nederlandse huismoeders die walgen van voetbal opeens tijdens het WK voetbal naar wedstrijden als Oeganda-Polen gaan zitten kijken, meegesleept door de golf van irrationeel enthousiasme die een land dan kan overspoelen. De handige positionering van de Tour in de nieuwsarme zomermaand juli draagt het zijne ertoe bij.
Zuiver sportief bezien is de Tour de France gedegenereerd tot en met. Het publiek eist spektakel, dat zonder doping niet kan worden geboden. Doping is echter verboden en wordt – mehr schlecht als recht – door de UCI en de WADA, de “World Anti-Doping Agency” bestreden. Het is een Catch 22 situatie uit het boekje. Dat het geheel wordt becommentarieerd door de zelfingenomen Mart Smeets, die in zijn kritiekloze adoratie voor Lance Armstrong iedere journalistieke professionaliteit liet varen, is in zoverre passend en juist. Ik kijk er al jaren niet meer naar.