Ik dwing mezelf nog een keer mijn afgrijzen te overwinnen, want ik wil nu de dood ook ruiken. Tot dan toe had ik de agenda van mijn door zelfmoord overleden zoon Alexander slechts één keer durven bekijken. Door het transparante, zware plastic heen, waarin de politie ‘m als bewijsstuk had gestopt, las ik op de datum van 9 juni de dingen, die Alexander nodig had voor zijn zelfdoding.
In tranen had ik ze gelezen en vanaf dat moment keek ik alleen van een afstand naar de agenda, die sinds 17 juni – in het plastic opengeslagen – op mijn dressoir lag. Op die donderdag werd mijn oudste zoon, bijna acht dagen na zijn overlijden, ontdekt bij het tehuis voor ‘Beschermd Wonen’. De data na 9 juni zijn allemaal blanco.
Ontbinding
De agenda heeft bijna acht dagen open op het bureau in zijn woonkamer gelegen. Naast zijn dode lichaam. Het kan niet anders of het boekje moet langzamerhand doordrenkt zijn geraakt van stank. Alexander lag immers in een bijna hermetisch afgesloten kamer, terwijl het warme junidagen waren. Wij mochten hem dan ook niet meer zien. Mijn eerste impuls, na het telefoontje over zijn dood, om naar hem toe te rennen had ik van ‘de autoriteiten’ moeten bedwingen. Niet bedwingen kan ik echter mijn drang om te weten hoe hij er, bij de vinding, heeft uitgezien.
Zelfkwelling of niet, ik besluit dat ik alle details over zijn uiterlijk toch wil weten. Voordat ik in het zakje met de agenda ga ruiken, wil ik zoveel mogelijk opzoeken, al is het nog zo gruwelijk. Google biedt uitkomst. Het zweet breekt me uit als ik op internet zoek en lees: ‘Drie dagen na de dood start de ontbinding. Helemaal in een warme omgeving krijgen bacteriën vrij spel’. Ik voel mijn hart steeds sneller kloppen; even moet ik stoppen met lezen, terwijl ik aan die hete kamer denk. Zijn lichaam moet groenig geweest zijn, aan de oppervlakte gemarmerd met paars/bruin. Ik lees over rottingsvocht, giftige sappen en opzwellen van het lichaam tot ik naar de w.c. ren om huilend over te geven.
Lijkgeur
Iets van de oorspronkelijke lijkgeur moet in het zakje zitten, want de politie heeft de agenda er onmiddellijk ingestopt. Nog voordat de leiding van ‘Beschermd Wonen’ een ellendig, tekortschietend ‘onzonapparaat’ in zijn kamer plaatste om de stank amateuristisch te bestrijden. Ik overwin mezelf en pak het plastic zakje op alsof het een kostbare schat is. Ik leg het op mijn schoot in een makkelijke stoel. ‘Vooruit’, zo vuur ik mezelf aan, ‘het moet er toch eens van komen en misschien helpt ’t om nog meer zwaarte weg te huilen’. Voorzichtig doe ik het zakje open en steek mijn neus erin. Ik snuif de geur op, eerst aarzelend, dan dieper en dieper. Zou de herkenning van die stank diep in het onbewuste van elk mens verankerd zijn? Vanuit een primitieve oertijd misschien? Mijn God, weleens over gelezen, maar nooit in ’t echt geroken. Dat moet het zijn: een onmiskenbare, weeë, zoetige, misselijk makende lucht. Ik barst in tranen uit en weer ren ik naar de w.c.
Maanden later pas wil ik de confrontatie met de agenda zelf aan. Maar durf ik hem uit het plastic zakje te halen? Durf ik te kijken welke afspraken hij in de maanden voor zijn zelfmoord genoteerd heeft? Sta ik er ook bij? Met welke mensen had hij nog contact? Zou er een aanwijzing in staan, wanneer hij definitief tot zijn beslissing was gekomen? Hoewel, durf ik met blote handen een agenda aan te raken, die bijna acht dagen vlakbij rotting, bacteriën en wellicht maden heeft gelegen? Wie weet wat voor kwalijke stoffen zich aan het papier gehecht hebben. Zouden ziektekiemen in staat zijn via de agenda voort te leven? De eerste keer dat ik het aandurf de agenda te pakken doe ik dat met plastic handschoenen aan. Ik blader heel voorzichtig. Ja, daar staan we, de mensen die Alexander zag en met wie hij af en toe praatte. Zijn ex-vrouw natuurlijk en de dominee. Met Peter uit eten. Peter naar Java. Ma met vakantie, zo zie ik mezelf genoteerd. Kennelijk heeft hij met zijn sterfdatum rekening gehouden met degenen die op reis waren. Hoe minder pottenkijkers, hoe beter, zal hij gedacht hebben. Ergens in februari staat een afspraak met een meisje genoteerd. Ik herinner me dat opeens weer. Na de eerste afspraak volgde geen nieuwe, bedenk ik. Kennelijk is dat ook een breekpunt geweest. Hij heeft het na zijn scheiding nog één keer geprobeerd…
In januari lees ik de ziekenzalving. Oh ja, daar had hij zich veel van voorgesteld. Er zouden mensen uit zijn kerk bij ‘m komen en de dominee zou hem dat ritueel toedienen. Wie weet zou het hem helpen… Maar ook dat bleek ijdele hoop.
Evangelie van Johannes
Ma bellen, lees ik verscheidene malen. Een paar keer sta ik genoteerd bij 16.00 uur op de vrijdag. Ik voel een huilbui opkomen. Waarom heb ik dat niet vaker gedaan? Hem mee uit nemen, even samen naar een gezellig café in de buurt om een biertje te drinken. Wees blij dat je het in elk geval gedaan hebt, probeer ik mezelf te troosten. Maar waarom niet vaker, gaat dat andere stemmetje er tegenin. Hij vond het zo leuk. Als ik de straat inreed waar hij zijn kamer van ‘Beschermd Wonen’ had, liep hij al te kijken of ik eraan kwam. Dan reden we samen naar een dorp vlakbij, naar ons vaste café-restaurant. Vanuit de auto liepen we naast elkaar ernaar toe. Alexander met z’n door medicatie veroorzaakte, karakteristieke gang: z’n hoofd een beetje voorover gebogen, z’n voeten in een licht slingerend loopje. Een beetje Parkinson-achtig. Maar zo aardig, zo lief. De mensen daar herkenden ons als we binnenkwamen. Wat zouden ze gedacht hebben? Steevast liepen we naar de bar, een kleine, aparte ruimte waar we altijd de enige gasten waren. Standaard bestelde ik bitterballen met mosterd bij het bier. Gelukkig dat ik hem altijd het merendeel liet opeten. We praatten wat, maar nooit zo diepgravend. Waarom heb ik hem nooit wezenlijke dingen gevraagd, waarom altijd verhalen verteld die ik beleefd had bij mijn werk en nieuwtjes over familie en vrienden? Was ik bang voor zijn nachtmerries, de schizofrenie, zijn wanen en zijn wanhoop? Hij kon me glimlachend aanhoren, ietwat achterover geleund en vaak met zijn handen gevouwen achter z’n hoofd. Ach, misschien vond ie het juist wel prettig om niet over z’n ellende te hoeven praten, zo houd ik mezelf voor. Toch was er de laatste keren iets veranderd. Dan boog ie zich voorover naar me toe en praatte indringend. Ja, over wie ook al weer? Johannes uit de Bijbel. Ik moest beslist het Evangelie van Johannes lezen. Maar waarom was dat toch? Ik pieker me suf, maar ik weet niet meer wat hij allemaal zei. Had ik nou maar beter geluisterd. Voorzichtig schuif ik de agenda, opengevouwen op de week van de 9e juni, terug in het plastic omhulsel en leg ‘m weer op z’n plek op het dressoir.
De auteur is journalist en werkende AOW’er.