Sinds ik in de loop van 2009 naar Den Haag verhuisde, ben ik op zoek naar een nieuwe kapper. In mijn zes jaar in Leiden had ik altijd kunnen vertrouwen op corpskapper Erik, inclusief de vijf pijlen van sociëteit boven de deur. Hij kon niet veel maar wat hij kon, mat eraf en een beetje bijsnoeien, deed hij goed. Bovendien wist je na een uurtje bij Erik ook weer de laatste verhalen uit de Leidsche tam-tam. Het is dan ook niet vreemd dat alle corpsballen op elkaar lijken. In Den Haag was het me nog niet gelukt om een dergelijke rots in de branding te vinden en dus spoedde ik mij vrijdag naar een vriendelijke Turk in de buurt. Had ik beter niet kunnen doen, met de wetenschap van nu zeg maar.
Lunchroom
Vier vriendelijke heren keken mij vragend aan toen ik de zaak binnen kwam lopen. Aangezien er niemand geknipt werd en iedereen rustig een broodje zat te eten, hadden er toen misschien al alarmbellen moeten gaan rinkelen. Als je kapperszaak meer op een lunchroom lijkt, dan zullen ze er vast ook beter broodjes kunnen smeren dan mensen kunnen knippen. Ik was echter naïef, wachtte rustig tot iemand me aansprak en nam na een minuut of tien plaats in één van de stoelen. Een oudere heer kwam naar mij toe en lachte vriendelijk, terwijl hij wat woorden uitte waarvan ik hoopte dat ze de vraag betekenden wat er met mijn haar moest gebeuren. Ik heb het kappersjargon nooit begrepen, knik altijd vriendelijk als iemand begint over laagjes en opknippen, en brabbelde wat in de hoop dat het net leek of ik wist waar ik het over had. In ieder geval geen bloempot-effect, dat moest duidelijk zijn. De kapper knikte, zei wat terug in een taal die ik niet begreep en ik, blind vertrouwend op zijn kunde, zag dat het goed was.
Eigenlijk zag ik iets anders. Ik zag de tatoo’s van mijn kapper die toch van een leeftijd was dat hij die kunstvorm zelf uitgevonden zou kunnen hebben. Nou heb ik niets tegen tatoeages, maar als een oudere man hetzelfde prikkeldraad op zijn arm heeft getatoeerd als Pamela Anderson, raak ik toch gefascineerd. In mijn gedachten, zou ik bij geboorte soms zuurstofgebrek gehad hebben, zag ik deze grijze en ongeschoren man al in een rood badpakje over het strand rennen. Zozeer was ik in die gedachte verzonken, dat ik niet in de gaten had dat de beste man achter mij een tondeuze aanslingerde alsof het een motorzaag was. Het viel me op dat moment ook helemaal niet op dat mijn kapper eigenlijk helemaal geen scharen bij de hand had. Mijn gedachten kwamen pas weer terug in de werkelijkheid toen ik een grote pluk haar in mijn schoot zag vallen.
Cousin It
Nou weet ik dat ik lang niet naar de kapper was geweest en dat ik veel haar heb. Er vallen dus wel vaker grote plukken vanaf bij de kapper, dat is immers de bedoeling. Maar deze pluk klopte niet helemaal. Hij kwam van het midden van mijn hoofd en was niet het resultaat van een zorgvuldig geknipt begin. Nou lijkt het midden van een hoofd mij sowieso geen logisch beginpunt voor een uitgedacht geknipt kapsel, maar zeker niet als het met de tondeuze gedaan is. Voor ik er erg in had bewoog het apparaat in een rechte lijn naar de mat achter in mijn nek.
Ok, heb vertrouwen, hij zal wel weten waar hij mee bezig is. Met bruut geweld viel hij mijn hoofd aan alsof hij opzoek was naar de Cousin It die er onder verstopt zat. In lange halen trok de tondeuze, gelukkig met opzet stuk waardoor er nog wel wat haar overbleef, over mijn hoofd. Binnen een minuut was ik een kilo lichter, dat is ook een manier om af te vallen, en begon ik wanhopig te worden. De vraag is alleen wat je kan doen. De man en ik spraken nauwelijks een gemeenschappelijke taal en halverwege het proces weglopen met een gedeeltelijk geschoren hoofd zag ik ook niet zitten. ‘Wie geschoren wordt moet stilzitten’ ging er door mijn hoofd, dus lijdzaam keek ik toe terwijl de man diverse opzetstukken voor zijn tondeuze ter hand nam zonder één keer in de buurt van een schaar te komen.
Symmetrie
Bovenop wist hij, dat moet ik hem nageven, mijn kapsel redelijk te fatsoeneren. Ok, het was wat korter dan ik had gewild, maar dat overleef ik wel. De zijkant, waar hij dus iets met laagjes zou doen, moest behalve kort natuurlijk symmetrisch zijn. Met zijn tondeuze ging hij enthousiast aan de slag om steeds weer de andere kant gelijk te trekken met dat deel van mijn hoofd dat hij net geschoren had. Als een volmaakt stipfiguur die elke keer weer een extra stukje van een tafelpoot moet afzagen om de tafel recht te krijgen, zette hij enthousiast door. Links een stukje korter, rechts een stukje korter en weer links een stukje korter. Hij zou het symmetrisch krijgen, als koste het een deel van mijn hoofdhuid.
Voor dat laatste begon ik helemaal te vrezen toen hij een barbiersmes pakte. Nou begrijp ik het nut daarvan best; Erik scheerde ook altijd keurig mijn nek. Deze kapper besloot echter midden op mijn voorhoofd te beginnen. Aangezien ik niet wist dat ik daar ook last heb van overmatige haargroei, had iemand me toch wel eens mogen zeggen, vreesde ik met de laatste der Mohikanen te maken te hebben die mij kwam scalperen. Dat viel mee en op wat beulswerk in mijn nek na is mijn lijf redelijk ongeschonden uit de strijd gekomen.
Dat laatste kan niet gezegd worden van mijn haar. De laagsjes zijn er precies twee geworden. De onderste laag is gemillimeterd tot halvewege mijn hoofd. De bovenste laag ligt daar als een weggespoelde putdeksel uit Fukushima boven op. Het resultaat is alsof ik rechtstreeks uit een jaren tachtig techno-rock band uit Berlijn ben gestapt, alsof ik zojuist auditie heb gedaan voor Kraftwerk. Misschien kan ik Erik verleiden om toch een zaak te openen in Den Haag, want bij deze Sweeney Todd uit de Weimarstraat kom ik nooit meer binnen.
Adriaan Andringa heeft een trauma.