Op 10 april 1965 – nog geen vijf maanden voor de groentijd van het Utrechts Studenten Corps begon – was David Rutgers van Rozenburg gestikt in een roetkap. Dat gebeurde in een Jan Plezier die het gezelschap Tres (Tres Faciunt Collegium: drie vormen, één bestuur) gebruikte om drie kandidaat-bestuursleden van dat selecte gezelschap van een boerderij op het landgoed Sandenburg aan de Langbroekerwetering naar Oud-Amelisweerd te vervoeren.
Drie ‘aterlingen’ lagen op de bodem van de Jan Plezier en kregen een kap op, waar zo nu en dan roet in geblazen werd. Na enige tijd bewoog Rutgers van Rozenburg niet meer en toen de kap van zijn hoofd getrokken werd, bleek hij buiten bewustzijn. Ook één van de andere twee aterlingen, André van Heemstra, was er slecht aan toe. Hij had voor zijn leven gevochten toen de ontgroeners hem met geweld op de bodem van de Jan Plezier hadden gedrukt en de roetkap met een veter uit zijn schoen hadden vastbonden.
De Telegraaf kopte over zeven kolommen: ‘Middeleeuwse praktijken in select gezelschap’. De krant plaatste een macabere foto van de roetkap die door een politieman omhooggehouden wordt. In De Waarheid werden foto’s afgedrukt van de boerderij De Stenen Poort waar de ontgroening zou zijn begonnen met een onderdompeling in de gierput, en van het Landhuis Oud-Amelisweerd waar het gezelschap nooit aan zou komen.
Die gebeurtenis, waar ik uitvoeriger op in ga in mijn boek Goed Fout. Herinnering van een meeloper was het sein tot een maatschappelijke opstand tegen de studentencorpora. Vijf jaar later, in 1970, was overal de groentijd vervangen door een ‘kennismakingstijd’ en ook het kaalscheren van de feuten werd afgeschaft. De corpora raakten moreel in diskrediet en liepen financieel aan de grond. De meeste moesten fuseren met hun vrouwelijke tegenhangers, vaker uit geldgebrek dan uit innerlijke overtuiging. Het tijdperk van de herensociëteiten ten einde liep, bij gebrek aan heren. Alleen het Utrechts Studenten Corps en dat in Rotterdam hielden zich staande als herensociëteiten.
Maar met de verrechtsing van de samenleving kwamen ook de corpora weer op. De kennismaking werd weer ouderwets vernederend. Geweldsincidenten kwamen weer voor. Het seksisme was met de opname van vrouwen in de sociëteiten niet verdwenen. In Utrecht riepen aangeschoten Corpsleden vanuit de zalen tegen de meisjes die voor de repetities van het Utrechts Studenten Orkest in het gebouw van PhRM moesten zijn: ‘Gleuven, gleuven!’.
Bijna vijftig jaar later bevinden de dames zich nu zelf in de sociëteitszalen maar ze worden nog steeds als ‘gleuven’ gezien. De heren slaan er weer lustig op los. Okay, we hebben nu het homohuwelijk, maar veel is er verder niet veranderd. Sterker nog, waar in de jaren zestig ook binnen de corpora verzet ontstond tegen de weerzinwekkende ontgroening, is het nu angstig stil binnen de studentenverenigingen.