Iedereen kent het ‘wisselwachtersdilemma’. In de verte nadert een trein die niet te stuiten is. Een eindje verder op de rails liggen vijf mensen vastgebonden. Als de trein door dendert gaan ze eraan. Maar jij hebt de mogelijkheid om een dikke vrouw op de rails te duwen, zodat alleen zij gedood wordt. Eén dode in plaats van vijf. Wat doe je? Pleeg je een moord of ben je getuige van een tragisch ongeval met vijf dodelijke slachtoffers?
Veel filosofen op zoek naar de morele mens zijn dol op dit soort problemen. Ze kunnen er eindeloos aan variëren (geen dikke vrouw maar een dikke man, een politicus, Hitler, Gordon) in de hoop onze moraal te ‘vangen’.
De achterliggende aanname is dat er voor elk subtiel geconstrueerd moreel dilemma een ‘juist’ antwoord moet bestaan. Een antwoord waar we het allemaal, al discussiërend, eens over kunnen worden. En zo hopen ze de ‘wetten’ van de moraal te achterhalen.
Maar de vraag is of die wetten wel bestaan. We zouden het graag willen natuurlijk. Want alleen als de mens beschikt over een gemeenschappelijke moraal kunnen Alle Menschen ooit Brüder worden. Maar is dat ook zo?
Aan het werken met dat soort abstracte morele dilemma’s kleven grote problemen. In een recent artikel zet Daniel Bartels (van de University of Chicago School of Business) ze op een rijtje.
Ten eerste behandelen proefpersonen die moeten zeggen ‘wat ze zouden doen’ dergelijke problemen als een spel. Ze vinden het ‘leuk’ en denken er graag over na. Vaak wegen ze verschillende mogelijkheden af, op zoek naar spitsvondige redeneringen.
Dat lijkt uiteraard totaal niet op de manier waarop we échte morele dilemma’s te lijf moeten gaan. Dan zijn we emotioneel, moeten snel handelen en staan vaak stijf van de stress. Het kan niet anders of het brein beslist dan anders, op basis van andere regels dan de regels die uit enquêtes en analyses naar voren komen.
In de tweede plaats zijn de problemen natuurlijk veel te zwart-wit. In de praktijk is het effect van een handeling zelden zo duidelijk voorspelbaar en houden we de mogelijkheid (of de illusie) in stand later te corrigeren of de schade te beperken.
En ten derde, dilemma’s als hierboven missen één belangrijk aspect: de eigen betrokkenheid. We voelen een moreel dilemma pas als de consequenties onszelf dreigen te raken. Simpelweg de vijf vastgebonden personen vervangen door familieleden is niet voldoende. Dat is, alweer, hooguit ‘leuk’.
Maar de problemen met abstracte morele dilemma’s reiken dieper, tot op fundamenteel niveau. Experimenten laten zien dat de oplossingen die mensen bieden voor dergelijke dilemma’s inderdaad afhankelijk zijn van hun omstandigheden en persoonlijke karaktereigenschappen. Extravert of introvert, sociaal of juist licht egocentrisch: het zorgt voor een andere kijk op morele dilemma’s.
En ook de actuele omstandigheden bepalen ons moreel oordeel. Onlangs nog bleek dat mensen die een dergelijk dilemma voorgelegd kregen in een vreemde taal alleen al daardoor overschakelden op ‘socialere’ oplossingen. Dergelijke factoren zijn uiteraard niet weg te poetsen als ‘sturende invloeden’.
We zijn zoals we zijn, en geen enkel dilemma hangt in een sociaal vacuüm. Daarmee zijn de zo fraaie morele dilemma’s gereduceerd tot psychologische experimenten. Ze tonen ons niet de wetten waaraan de morele mens zich (als hij maar goed nadenkt), zal houden; ze toetsen slechts een persoonlijke reactie. Vraag door en onze moraal blijkt persoonlijk én plaats afhankelijk.
Natuurlijk bezitten we fundamentele intenties. We willen niet liegen, niet stelen, niet doden. Maar de praktijk is nooit zo helder. En in geval van twijfel speelt méér dan een handjevol abstracte regeltjes. Stel de randvoorwaarden subtiel genoeg in en het besluit of ik die dikke vrouw (of Gordon) laat leven of niet hangt in wezen af van mijn persoonlijke eigenschappen en de omstandigheden. Dan wordt het een persoonlijke keuze, gemaakt volgens mijn persoonlijke moraal. Geen rechter die in die schoenen kan gaan staan.
Dat is geen welkome boodschap. En dus één die maar langzaam doordringt. De fundamentele bezwaren tegen dergelijke abstracte dilemma’s dateren al uit 1985. Moraalfilosoof Bernard Williams waarschuwde toen al in zijn Ethics and the Limits of Philosophy dat dergelijke tests ons niets kunnen leren over de reële beweegredenen achter onze morele beslissingen. Ze zijn blind voor onze persoonlijkheid, onze angsten en plannen, en vooral: voor de structuur van morele beslissingen in het dagelijks leven. En dát is wat we moeten onderzoeken. Williams: “The only serious enterprise is living.”
Er bestaat geen abstracte moraal. Er bestaan neigingen, wensen, fraaie uitspraken als ‘Gij zult niet doden’, maar wanneer het om onze toekomst gaat, om onze naasten, om iets dat ons wérkelijk raakt, dan nemen we beslissingen die hoogstpersoonlijk zijn en waar anderen niets van begrijpen.
Maar het is zinloos om op persoonlijke basis, van grote afstand, andermans morele beslissingen te (ver)oordelen. Men moet (om het zo maar eens te zeggen) de raketten zien, de inslagen voelen, om te kunnen begrijpen hoe Israëli’s en Palestijnen over elkaar oordelen. Dan heb je niets aan abstracte moraal – dan heeft ieder zijn grootste gelijk.
Het is een onderzoeksterrein dat we niet durven te betreden. Als het om moraal gaat, willen we niet denken in verschillen.
Maar al dat abstracte gefilosofeer over ‘de morele mens’ mag in de boekenkast blijven staan. Het wordt tijd voor empirisch onderzoek naar goed en kwaad. Wat goed is, moeten we in feite nog ontdekken.