Journalistiekopleidingen moet studenten niet lastig vallen met geklets over vroeger, toen alles beter was. Ze moeten opleiden voor de banen van vandaag. De opening van de academische jaartjes vormen traditioneel een goede gelegenheid om eens hoog van de toren te blazen. Bij de ene universiteit maakt de collegevoorzitter van de gelegenheid gebruik om eens flink uit te halen tegen de Haagse regelzucht, en ergens anders rolt men juist de rode loper uit om voor diezelfde Haagse hotemetoot.
Weer andere universiteiten geven een of andere semi-intellectuele bn’er de gelegenheid ‘zijn persoonlijke visie’ op onderwijs te etaleren. Sinds kort worden die dagen steeds vaker gebruikt om de studenten te waarschuwen: denk erom! Het wordt héél zwaar! Wie geen passie heeft, of drive, of hoe het ook mag heten, kan beter direct vertrekken! Universiteiten en hogescholen worden tegenwoordig immers afgerekend op hun rendement. En dan heb je niks aan lijntrekkers.
Die laatste vorm van donderpreek werd ook gebruikt door de journalisten Marc Josten en Peter Vasterman, die een openingscollege verzorgden voor de nieuwe lichting masterstudenten journalistiek van de UvA. (Een verkorte versie verscheen in de NRC van 20 augustus.) De bleekneusjes werd keihard voorgehouden dat zij niet zijn gekomen om een lekker stukkie te tikken voor Jan en alleman, maar de toekomstige hoeders zijn van de open society, en dat ze zich nooit mogen bezondigen aan luisteren naar lezerswensen, of openstaan voor commerciële opdrachten. Dat soort minderwaardige werkzaamheden zijn niet de redding van de journalistiek, ze zijn een vorm van verraad. De heren schrijven:
‘Kenmerkend voor veel ‘innovatieve’ ideeën is dat er een eind zou moeten komen aan de autonomie van de professional. Hij zou moeten samenwerken met of de regie overdragen aan zijn publiek. Zijn nieuwskeuzes zouden niet meer moeten afhangen van professionele criteria, maar van de algoritmes die de informatiestromen op internet bepalen. Zelfs branded-journalism artikelen schrijven in opdracht van bedrijven geldt als een interessante innovatie. Deze ideeën staan haaks op de maatschappelijke opdracht die de professionele journalistiek zich stelt: betrouwbaar en onafhankelijk nieuws brengen over actuele zaken die maatschappelijk relevant zijn. Nieuws dat is geproduceerd volgens een controleerbare en door de beroepsgroep gesanctioneerde methode. (..,) Dat soort nieuws kost geld en als er niet meer voor wordt betaald, vormt dat een bedreiging voor de onafhankelijke nieuwsvoorziening in de samenleving.’
De opdracht die de journalistiek zich stelt…ach, hoe heerlijk hoogdravend. En die zelf verzonnen opdracht, daar moet de wereld zich dan maar bij neerleggen. De journalistiek verklaart zichzelf onmisbaar, en eist dat er ‘dus’ voor betaald wordt. Maar de enige opdracht die de journalist heeft, is genoeg geld verdienen om te overleven. Dat is tegenwoordig al lastig zat. Commerciële opdrachten zijn dan vaak een godsgeschenk. En zoiets hoeft zijn onafhankelijkheid uiteraard niet in de weg te staan. Maar dat mag van deze hogepriesters dus niet. Want het staat haaks op De Grote Opdracht. Een tikje wereldvreemd, deze Josten en Vasterman.
En dan wat betreft dat verdomde luisteren naar het publiek. Ook al zo wereldvreemd. De heren denken blijkbaar oprecht dat zoiets in vroeger tijden, voordat het internet alles kapot maakte, nooit voorkwam. Maar in de jaren tachtig en negentig groeiden alle kranten als kool, juist dankzij het feit dat directies steeds beter luisterden naar het publiek én de wensen van adverteerders – en dat aan journalisten opdrongen. Samen maakten ze moddervette kranten en tijdschriften, vol bijlagen over broodoventjes, nieuwe sjaaltjes, de laatste schandaaltjes, verantwoord speelgoed, een nieuwe auto en fijne vakantiebestemmingen. Het ‘vak’ is de laatste decennia juist volstrekt uit zijn voegen gegroeid dankzij scherp luisteren naar publiek en bedrijven. Niks ‘zware’ journalistiek of keuzes op basis van ‘maatschappelijke relevantie’. Directies wisten wel beter: de lezer wil ditjes en datjes, gekeutel en geroddel, en de journalist leverde dat. En de adverteerder kreeg het artikel waar hij graag bij adverteerde. Geen directe reclame, uiteraard, maar mooie bijlagen om de klant warm te maken. En het aantal pagina’s gewijd aan serieuze journalistiek veranderde niet, of kromp zelf onder dit commerciële geweld. Want tja, al die zware analyses over de toestand in Egypte, wie zat daar nou op te wachten? Die werden duidelijk niet gelezen. De oude, saaie krantenlezer, die niks wil lezen over broodoventjes en sjaaltjes, klaagde nog een tijdje in de brievenrubrieken, maar paste zich aan, of werd langzaam richting uitgang gedreven.
We weten wat daarna gebeurde. De lezer die snakt naar oppervlakkige stukkies over niks, vindt nu zijn gading op internet. Gratis. En de adverteerders zijn vertrokken, naar televisie of internet, of hebben gewoon geen geld meer (over) voor papier. Ondertussen hebben de kranten, door hun vette winsten, wél de aandacht getrokken van investeerders die anno nu nog steeds vette winsten willen zien en dus keer op keer snijden in de uitgaven. En kranten willen blijven schrijven over oppervlakkige ditjes en datjes, want anders slaan de abonnees helemaal op de vlucht. Dus wat er bij al die bezuinigingen keer op keer het makkelijkst sneuvelt, zijn de ‘dure’ vormen van journalistiek. Want dat leest toch geen hond.
De journalistiek is in die vette jaren te groot gegroeid. Ze heeft toen gekozen voor ‘wat de lezer wil’ en voor nauwe benden met de commercie, en heeft daarbij terreinen betreden en geclaimd die weliswaar volop werk boden, maar waar nauwelijks beroepsvaardigheden voor nodig zijn. En die terreinen vallen nu weer in hoog tempo weg. Lullen over hotelkamers, auto’s, parfummetjes, X-factorwinnaartjes et cetera, dat kan iedereen. En iedereen lult mee. Gratis. Op internet. Hetzelfde proces speelt zich af in de lokale journalistiek. Lokale kranten hebben geen geld voor onderzoeksjournalistiek, en komen niet verder dan persberichten afdrukken. Echt onderzoek (naar sjoemelende bestuurders bijvoorbeeld) is steeds vaker het werk van eenlingen, die hun eigen digitale nieuwskanalen beheren. De kranten mogen achteraf rapporteren wat er op internet rondzoemt.
En de serieuze journalistiek, waar Josten en Vasterman zich op blindstaren? Nieuws komt tegenwoordig vel sneller tot ons, direct van de nieuwsmakers, zonder enige journalistieke ingreep. Kritisch commentaar hoeft de journalist ook niet te leveren, want dat komt ook direct van betrokken partijen. Gratis, want de betrokken partijen leveren hun mening graag gratis aan. En om een duiding, een oordeel, zit de nieuwsgebruiker ook al niet verlegen, want ook daar heb je reaguurders voor. De ruimte voor serieuze, professionele journalistiek, is sterk gekrompen en zal nog verder krimpen. En nee, dat betekent niet automatisch een verlies voor de democratie, of de open society. Anderen nemen taken over.
De maatschappij zal altijd mensen nodig hebben die een goed verhaal kunnen schrijven – al is dat tegenwoordig steeds minder voor de ‘onafhankelijke’ (maar niet heus, dus) kranten of tijdschriften. Talloze commerciële partijen en belangenorganisaties hebben behoefte aan mensen met een vlotte pen, zodat hun rapport, persbericht of jaarverslag snel en ongecorrigeerd de wereld in kan worden geslingerd. Dat is allemaal werk dat een journalist tegenwoordig dringend nodig heeft want van die hoogdravende opdrachten waar Josten en Vasterman over fantaseren, krijgt hij (of zij) er nog maar bijzonder weinig. De ditjes en datjes gaan voor. Als dat soort opdrachten werkelijk het enige is dat telt, als dat werkelijk het enige is waar journalistiekopleidingen voor willen opleiden, dan moeten Josten en Vasterman die bleekneusjes op hun eerste dag ook gewoon de waarheid vertellen – en dat is dat ze snel een andere studie moeten kiezen. Dat er vroeger al nauwelijks geld was voor serieuze journalistiek, omdat de aandeelhouders geld wilden zien. Dat er tegenwoordig nóg minder geld voor is, omdat de kranten winst moeten blijven maken. Dat de grote massa van de lezers er geen fuck om geeft, en dat er genoeg mensen in Nederland rondlopen die dat oude handwerk perfect beheersen, maar op straat gezet zijn.
Er moet nog steeds geschreven worden. Héél veel. Misschien niet allemaal zo vreselijk ‘onafhankelijk’ en ‘maatschappelijk relevant’ maar je moet het nog steeds leren. Daarvoor moet je niet bij de UvA zijn, da’s duidelijk. Daar dromen ze liever over een verleden dat nooit heeft bestaan.