Niet zo lang geleden was het 6 mei en pompten ‘vrienden’ en ‘volgers’ op mijn Twitter- en FB-timeline in royale mate oude Fortuyn-fragmenten op het internet rond. Bij sommigen kon ik het niet nalaten ze aan te klikken en, me dunkt, ik werd overvallen door een soort opluchting die velen destijds ook gevoeld moeten hebben bij het aanschouwen van de heer Fortuyn.
Hier zat, godzijdank, geen gedwee interviewobject te wachten tot hij zijn politieke deklaag met nóg meer handig gekozen woorden verder strak kon trekken, hier zat, verdomme, een mens aan tafel, die bereid was zijn hele hebben en houwen in de strijd te werpen: kwetsbaar, gevoelig, trots en met een duidelijke missie om de grauwsluier van het linkse denken eens flink op te schudden.
Hier kwam geen politicus nummer zoveel aanschuiven om verbaal wat bladeren weg te blazen en zo een paadje naar een Kamerzetel voor zichzelf vrij te kletsen, hier kwam een man aan die De-Grote-Schaduw-Van-De-Graaiende-En-Alwetende-Overheid ging adresseren en niet zou rusten voor hij dat in stijl ook daadwerkelijk had gedaan.
Juist omdat er zich een bloedgeile romance voltrok tussen Pim en de televisiecamera’s, Fortuyn de politiek daarmee met opzet persoonlijk maakte en zo zichzelf van A tot Z tot de belichaming van zijn eigen missie bombardeerde, moet je achteraf zeggen dat elke aanzet tot volwassen partijvorming rond zijn figuur tot mislukken gedoemd was.
Pim was in feite een ongeëvenaarde one man show. Alleen een LPF met 26 gekloonde Fortuyn-en had misschien kans gemaakt in het gareel te blijven en een rol van betekenis te spelen. Maar wat in retrospectief – behalve de totale inzet van de eigen persoon, inclusief bijbehorende mimiek – vooral aan het optreden van Fortuyn valt af te lezen, is de bijna voelbare afwezigheid van souffleurs die hem steekwoorden, oneliners of soundbites voorkauwen.
Hier zat een belezen man die ‘vrij sprak’ en ‘vrij dacht’, en dat vrije spreken en denken tot in zijn vezels beheerste en met waardigheid uitstraalde.
Wat mij emotioneerde terwijl ik hem na al die jaren weer in actie zag, was het gevoel dat de kracht, de overtuiging en het ongeveinsde plezier waarmee Pim voor het voetlicht trad en op zijn doel afging – en waarvan wij, onverbeterlijke dommeriken, hopen dat een politicus erdoor wordt aangedreven – voorgoed verdwenen is. Met hem vergeleken zijn alle bewindslieden van het huidige kabinet gaapverwekkende spreekpoppen. Krabbelaars. Lepe managers met maniertjes om projecten, dossiers, voorstellen en voornemens te smoren of vlot te trekken, al naar gelang dat hun loopbaan bevordert.
Inmiddels heeft de stem van de rede en die van het oer-Hollandse pragmatisme, zoveel jaar na het drama op het Mediapark, bij zowat iedereen zijn plek weer ingenomen; een stem die fluistert dat ‘het beter is zo’, dat politiek ‘niet voor showmannen’ is, ‘niet voor romantici’ en zeker niet ‘voor ego’s’, zoals Fortuyn zou zijn geweest. Het stemmetje smiespelt dat staatszaken beter in handen kunnen zijn van bleke saaineuzen.
Dat rationele standpunt lijkt op het eerste gezicht heel verdedigbaar, maar roept de vraag op of in dit mediatijdperk bij uitstek – het medialandschap is sinds Pim’s dood immers oneindig ver uitgedijd – het ontbreken van Fortuyn, of een politicus zoals hij, niet een afzichtelijk circus zonder artiest tot gevolg heeft gehad. Waarom al die camera’s, al die fotografen, al die microfoons en al die slimme vragenstellers als geen enkele politicus de durf heeft zichzelf als ‘mens’ in de strijd te werpen? Waarom dag na dag die hele ‘fuzz’ als er alleen nog maar figuren in het Haagse over zijn gebleven, die in dreutelende en met voorwaarden vol gestouwde zinnen een imaginaire partij- of kabinetslijn proberen hard te maken?
Het terugkijken naar Pim Fortuyn confronteert ons met het keiharde gegeven dat het ‘begeistert’ overbrengen van ideeën of gevoelens, al is het maar één keer, teveel gevraagd is van de huidige lichting politici.
Ik wil niet zo ver gaan dat een verlies voor de televisiedemocratie anno nu gelijk staat aan een verlies voor de gehele democratie, maar, tjonge, wat zou het ons land, en wie weet Europa en de hele Europese publieke opinie, goed doen als er een politicus van zijn statuur en persoonlijkheid opstond – eentje maar – die althans de indruk wekte camera, vragensteller en opposanten de baas te zijn en een paar frisse ideeën zou neerleggen. Alleen dat maar. Neerleggen. Alleen dat.
Niet voor niets heeft het Nederlandse mediacircus zich bij gebrek aan geprononceerde politiek de afgelopen jaren als een hongerige wolf op degene gestort die qua inzet, persoonlijkheid en non-conformisme nog het meest bij Fortuyn in de buurt kwam (Wilders): je moet toch iets hebben om als programma of individuele journalist je tanden in te zetten?
Met de moord op Fortuyn verdween behalve een hoogst inspirerende columnist en denker het idee dat er ooit nog een politicus zó intelligent en eloquent namens de meerderheid van de Nederlandse kiezers zou spreken. Vlak voor zijn dood bekende Pim dat de situatie waarin hij verkeerde hem ‘bang’ maakte, en hij had het, mijns inziens, precies over dit verschijnsel: dat het volk letterlijk dóór hem was beginnen te spreken en hij aanvoelde dat zulks op een dramatische ontknoping of uitbarsting zou uitlopen, niet-wetend dat Volkert van der G. in zijn eentje dat drama binnen een paar dagen zou ensceneren.
Tot slot: hoezeer ik de schaduwzijden van het populisme ook onderken en in mijn meer vergeeflijke momenten accepteer dat politiek gedoemd is zich te ontwikkelen tot een non-ideologische managementdiscipline met een hoop gebakken lucht, Fortuyn zal, als ik me niet vergis, nog lang een rol opeisen in de geschiedenisboekjes. Niet alleen als laatste soldaat tegen de arrogantie van het bureaucratendom, maar ook als impliciete vormgever van het ook bij andere partijen inmiddels gerijpte besef dat de overheid zijn eigen vijand is; Fortuyn zag in een vroeg stadium hoe non-talent zichzelf buiten de schijnwerpers om met absurde salarissen begon te belonen en veel van zijn werk leest anno 2013 als een pijnlijk accurate analyse van de opmaat naar de kredietcrisis.
Werp één blik op het nieuwe gebouw van de Europese Raad in Brussel en je beseft waar de moord op Fortuyn de vroege voorbode van is geweest: dat het vrij spreken en denken, überhaupt het bezit van een samenhangend idee over mens en maatschappij, onherroepelijk bezig is ten onder te gaan in een onpersoonlijke en projectmatige ‘newspeak’ die in modernistische misbaksels als die van de Europese Raad haar natuurlijke omgeving vindt.
In dit verband is het wrang dat ex-PvdA-leider Wouter Bos Fortuyn een paar jaar terug verweet ondanks zijn briljante ‘présence’ uiteindelijk een lege huls te zijn, want geen ‘gedachtegoed’ te vertegenwoordigen. Behoorlijk misplaatst voor iemand die via drogredenen het politieke strijdtoneel heeft verlaten en thans bij KPMG zijn zakken vult met klussen waarbij elke vorm van gedachtegoed moet wijken voor kille cijferlogica.
Terug, tenslotte, naar deze tijd. En naar de politieke mores van dit moment. Als de geest niet snel uit de rigide Sovjetdromen van mensen als Guy Verhofstadt en zijn euroverliefde kornuiten wordt getimmerd, schat ik dat er een tijd aan zal komen waarin de elite terugverlangt naar Pim Fortuyn als romantische rebellenleider.
Want de gammele, kunstmatige en democratisch veruit tekort schietende staketsels waarmee de euro, de EU, de banken en de diverse noodfondsen thans overeind worden gehouden, zullen op den duur een fundamentele onvrede teweeg brengen waarbij vergeleken de LPF een theekransje blijkt te zijn geweest.
Hans van Willigenburg is behalve journalist, copywriter, schrijfcoach en dichter onder meer medeoprichter van @stadslog010.