Tot voor een paar jaar terug eindigde mijn tweede wereldoorlog op vijf mei. Op vier mei werd bij ons traditioneel met het hele gezin gekeken naar de dodenherdenking op de Dam, en op vijf mei werd de bevrijding gevierd. Ik wist wel dat dat niet het hele verhaal was, en dat er ergens midden in augustus ook nog een datum was die voor mensen in de familie meer betekende dan die meidagen, maar verder dan dat ging het niet. Vijftien augustus passeerde jaarlijks min of meer onopgemerkt. Er stond vast af en toe een televisie aan, en er viel vast af en toe een woord, maar het stond in geen verhouding tot wat er begin mei gebeurde.
Pas later realiseerde ik me hoe bizar dat eigenlijk is: geen van de oorlogsverhalen in de familie speelt zich af in Nederland. Mijn Indische grootvader beleefde 15 augustus 1945 in een werkkamp bij Fukuoka in Japan. Hij was daar geëindigd na een reeks omzwervingen, nadat hij aan het begin van de oorlog bij het onklaar maken van een olieraffinaderij bij Palembang krijgsgevangene was gemaakt. Mijn Indische grootmoeder was geïnterneerd op Java, samen met haar oudste twee dochters en haar jongste zus. Ik denk dat ze op dat moment niet van elkaar wisten of de ander nog leefde, en het zou nog een aantal maanden duren voor ze elkaar weer zouden zien. De oorlog was dan wel afgelopen, maar nog lang niet voorbij, zeg maar.
De oorlog was sowieso nog niet eens echt afgelopen. Vrijwel meteen nadat mijn grootvader uit zijn Japanse krijgsgevangenschap was vrijgelaten en was teruggekeerd naar Indië, werd hij opnieuw onder de wapenen geroepen om met het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger de orde te gaan herstellen in de kolonie. Het herenigde gezin kwam terecht in Makassar, waar mijn grootvader gestationeerd werd – ja, dat is op Sulawesi, waar in die periode ook ene Westerling actief was. Pas in de loop van 1947 keerde het gezin terug naar Sumatra, waar mijn grootvader terug aan het werk ging op de raffinaderij.
Pas de laatste jaren leeft dit oorlogsverleden wat actiever in de gedachten, en dat komt niet in de laatste plaats door een door mijn grootvader handgeschreven oorlogsverslag, dat na het overlijden van mijn grootmoeder tussen haar spullen ontdekt werd. Het beschrijft overigens alleen de periode dat hij gevangen zat op Java, en waarin hij een later door de Jap afgepakt dagboek bijhield; over zijn tijd in Fukuoka weten we vrijwel niets, maar dat moet een hel op aarde zijn geweest.
Voor mijn grootouders was 15 augustus 1945 achteraf gezien denk ik geen eindpunt, maar een scharnierpunt: de zwartste ellende was wellicht geweest, maar het zou nog wel even duren voordat de oorlog écht voorbij was, en eigenlijk werd het nooit meer zoals het was: na de Bersiap-tijd kwam de onafhankelijkheidsstrijd, de onafhankelijkheid, en uiteindelijk, in 1954, de remigratie naar het verre, koude Nederland – voor zover je kan remigreren naar een land waar je nog nooit hebt gewoond. Voor mijn grootouders is de oorlog misschien wel nooit echt opgehouden – al geldt dat natuurlijk ook voor veel Europese Nederlanders van hun generatie.
Overigens heeft de Nederlandse Staat mijn grootvader nooit zijn achterstallige soldij betaald voor de periode waarin hij krijgsgevangen zat. Het KNIL viel namelijk, zo redeneerde men in Den Haag de verantwoordelijkheid van het koloniaal gezag, en dús, na de soevereiniteitsoverdracht, onder de bevoegdheid van Indonesië – een redenatie die tot op de dag van vandaag wordt volgehouden. Een treurig staaltje koloniaal cynisme: hij zat al die tijd in Japan omdat hij gesommeerd was de Nederlandse belangen te verdedigen. Hij was niet de enige, overigens. Dat maakt zo’n officiële herdenking, met officiële vertegenwoordigers van onze regering, die officieel beamen hoe erg het allemaal was, eigenlijk wel een beetje wrang, ergens. Ook als het 68 jaar geleden is.