Het veiligheidsgevoel van de meeste Nederlanders laat nogal te wensen over, blijkt uit tal van enquêtes. Mensen durven, zeker ’s avonds laat, nauwelijks nog de straat op uit angst in handen te vallen van allerlei geboefte. Wie op dinsdagavond even naar Opsporing Verzocht kijkt, heeft de neiging zich tot ver na het weekend achter een zwaar gebarricadeerde voordeur te verschansen om maar niet beroofd, aangerand, verkracht, in elkaar geknuppeld, neergestoken, gewurgd of op zijn minst gezakkenrold te worden. Deskundigen mogen ons dan voorhouden dat de misdaadcijfers de laatste jaren een lichte daling te zien geven, over een wat langere termijn is er sprake van een enorme toename. Zo kon je een paar decennia terug op veel plaatsen je fiets nog met een redelijk gerust hart onafgesloten op straat laten staan. Tegenwoordig vormt, ook in idyllische plattelandsdorpjes, een loodzwaar kettingslot allerminst een garantie dat je karretje niet binnen een kwartier verdwenen is.
Draagt de politiek schuld aan de sterk aangetaste veiligheidsbeleving bij de burger? Niet als je afgaat op de verkiezingsprogramma’s. Vooral partijen als VVD, CDA en PVV hameren onvermoeibaar op de noodzaak van meer blauw op straat en zero tolerance voor eenieder die zich niet aan de wet wenst te houden. Zelfs in kringen waar je nog niet zolang geleden te horen kreeg dat je de verkeerde krant las als je je bezorgd toonde over de gestegen criminaliteit, is het roer om. Ook GroenLinks en D66 maken zich hard voor een betere misdaadbestrijding, het vergroten van de pakkans en een voortvarende aanpak van drugshandel, kinderporno en andere kwalijke activiteiten.
Maar in de praktijk zet al die stoere taal weinig zoden aan de dijk. Het ministerie van Justitie heet dan sinds een jaar of vijf weliswaar ministerie van Veiligheid en Justitie, er zijn geen aanwijzingen dat dit tot ook maar één arrestatie extra heeft geleid. Het departement lijkt vooral bezig met papieren operaties, zoals het reorganiseren van organisaties waar de vorige reorganisatie niet geholpen heeft.
Neem de Nationale Politie. Die is in de plaats gekomen van de regionale politiekorpsen, die zo’n twintig jaar geleden in de plaats kwamen van weer iets anders, dat evenmin functioneerde. Maar ook de Nationale Politie is tot dusver bepaald geen succes. De nieuwe opzet van de sterke arm blijkt niet alleen veel duurder, logger en bureaucratischer dan de bedoeling was, gewone agenten klagen bovendien steen en been dat de afstand tot de korpsleiding almaar groter wordt.
Je vraagt je dan ook af of die leiding wel in de juiste handen is. Het krioelt in de hogere politieregionen van de managers en vergadertijgers van wie je de indruk krijgt dat ze nog nooit, of hooguit heel lang geleden, een inbreker of straatrover van dichtbij hebben gezien.
Een paar dagen terug legde de allerhoogste politiebons, Gerard Bouman, zijn functie neer. Hij had de mega-reorganisatie in goede banen moeten leiden, maar bakte er niets van. In plaats van dat eerlijk toe te geven, deed hij net alsof hij toe was aan een nieuwe uitdaging, zoals zoiets in de newspeak van het managementwereldje heet. “Ik bouw graag huizen, maar ik heb een hekel aan het aflakken van het kozijn en de plinten.”
Merkwaardige beeldspraak trouwens. Die man hoort niet bij de politie thuis maar in de bouwsector, zoals zijn achternaam al doet vermoeden. En mochten ze daar ook niet op hem zitten te wachten, dan ligt er vast een mooie gouden handdruk voor hem klaar.
Misschien kan dan voor de afwisseling eens een echte boevenvanger de touwtjes bij de politie in handen krijgen.