Als columnist dien je de ‘grote jongens en meisjes’ aan te pakken, de ‘mannen en vrouwen van statuur’. Dat is de eerste les die ik in 1988, als aankomend broekie, van VN-hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse op mijn bordje geserveerd kreeg nadat ik Seth Gaaikema in een enthousiast geformuleerd stukkie tot onder zijn enkels af had gefakkeld. Sorry, Rinus, maar soms komt het voor dat degene die al op de grond ligt, die al bont en blauw ziet van de klappen, die nauwelijks nog kan ademen van schaamte, tóch nog een vorm van leven vertoont dat onuitstaanbaar is. Ik heb het hier over de PvdA en Hans Spekman.
Deze man presteert het om in ledenbrieven aan zijn eigen achterban een vorm van geschiedvervalsing te plegen waar vadertje Stalin, bij wijze van spreken, nog een puntje aan zou kunnen zuigen. PvdA-voorzitter Spekman doet een poging om twintig jaar graaien van zijn bestuurders, schaamteloos dansen naar de pijpen van het bedrijfsleven, stimuleren en accorderen van rampzalige school- en ziekenhuisfusies, privatiseren van zorg, toejuichen van individualisering en overspoelen van zijn achterban met de vreselijkste en meest vernederende formulieren uit te gummen in de nu volgende passage, die ervoor bedoeld is zijn resterende partijgenoten, in deze electoraal gure tijden, tot nieuwe geestdrift te bewegen.
“Om een einde te maken aan de doorgeslagen flexibilisering, te strijden tegen uitbuiting, om de zorg, het onderwijs en het wonen weer van mensen te maken. Door de liefdeloosheid te verdrijven uit de publieke sector, door de schaal en de salarissen weer menselijk te maken.”
Met name de woorden ‘liefdeloosheid’ en ‘menselijk’ smeken om een kort weerwoord. Wat Spekman zegt te willen ‘verdrijven’ (‘liefdeloosheid’) is namelijk precies dát wat zijn partij al twintig jaar met een injectiespuit de samenleving in gepompt heeft. Elke leraar, politieagent, thuishulpwerker, verpleger of andere vakman of –vrouw in Nederland kan een korte lijdensgeschiedenis opstellen over hoe de sociaaldemocratie hen de kleinste vorm beroepstrots heeft afgenomen en achter een behang van bureaucratentaal heeft geplakt. Er is werkelijk geen partij te bedenken waar het verschijnsel Liefde, voor wat dan ook, het zó lastig heeft gehad als uitgerekend in de PvdA. De baantjescarrousel ging voor. De bestuurshonger ging voor. De regelzucht ging voor. De eigen bonussen gingen voor. De zelfgebouwde luchtkastelen gingen voor. En die partij, beweert Spekman zonder één lachstuip (hahahaha!), zou de aangewezen organisatie zijn om liefdeloosheid te verdrijven. En dan hebben we het nog niet eens – maar daar komen we nu op – over Spekman’s weerzinwekkende combinatie van de woorden ‘menselijk’ en ‘salarissen’. Hoe durft de man? Als één partij het tot kunst heeft verheven haar soldaten in steeds weer andere nissen van onbegrijpelijke organisatiefabrieken een torenhoog salaris te laten opstrijken, is het nota bene de PvdA wel. Spekman’s passage kan bijna niet anders gelezen worden dan als een wanhoopspoging het monster, in het zicht van de nederlaag, van humane trekken te voorzien.
Als PvdA-leden van hun voorman dit soort groteske leugens (‘liefdeloosheid verdrijven’), deze blinde aanzet tot totale zelfontkenning (‘salarissen weer menselijk maken’) voor zoete koek slikken, weten we met wat voor ‘partijtijgers’ we van doen hebben: ééncelligen die zonder geheugen en zonder moreel kompas ooit braaf stonden te applaudisseren voor de Architecten Van De Liefdeloosheid, te weten Wim Kok en Ad Melkert.
Zo’n hoopje ‘partijtijgers’ verdient nul zetels van het Nederlandse volk.