Laat ik meteen bekennen: ik geloof in de vakbond. Ik moet wel. De vakbond is immers de rode lijn die door het grootste deel van de goede arbeidsomstandigheden in Nederland loopt: fatsoenlijke arbeidstijden, een goed pensioen en goede voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid. Deze bescherming van arbeidsomstandigheden is nu even belangrijk als zij vroeger was. Daarom vind ik de vakbond ook niet ouderwets, of slechts een middel uit het verleden.
Sterker nog, als ik over de werkeloze straatveger die na zijn ontslag de straat moet vegen om zijn uitkering te behouden lees, besef ik dat de vakbeweging nog steeds broodnodig is.
Eens in de zoveel tijd twijfel ik echter, als ik bijvoorbeeld over het geploeter op het pensioendossier, of interne hommeles lees. Afgelopen week wisten twee rondbuikige heren mij echter volledig van deze twijfel te verlossen.
Deze heren hadden een aantal zaken gemeen. Ze werken beiden voor een werkgeversorganisatie. Toen ik ze ontmoette nuttigden beiden een biertje in de Haagse zon, de één op de laatste dag voor het reces, de ander eerder in de week. De heren waren beiden, net als de meeste Plein-gangers, aan het genieten van het weer en het vooruitzicht van een lang reces. En allebei besloten ze mij de ware herkomst van het Sociaal Akkoord te duidden. Daarbij spraken ze met zulke minachting over werknemers dat ik me op enkele momenten afvroeg of ze niet per ongeluk uit een tijdmachine waren gerold.
Het Sociaal Akkoord is namelijk, zo spraken de mannen, niet een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers om de Nederlandse arbeidsmarkt te stabiliseren en langzaam uit de crisis te herrijzen, maar een middeltje om de vakbond ‘een beetje rustig te houden’. Op basis van de onderhandelingspositie van de vakbond hadden de werkgevers namelijk nooit zo veel weggegeven.
Het werkelijke doel achter het akkoord was het in stand houden van een aaibare vakbeweging. Door akkoord te gaan zou namelijk niet alleen de vakbond bijeenblijven, maar ook voor een makke leider kiezen. Het weggeven van dit cadeautje was ook niet erg moeilijk – er is toch amper sprake van controle op naleving.
De makke leider in kwestie betreft Ton Heerts. Zonder een akkoord was er namelijk een goede kans dat niet hij, maar Corrie van Brenk de FNV na 15 mei zou gaan leiden. Het grote verschil tussen de twee vakbonders is dat de een zich meer profileerde op polderen (Heerts), en de ander meer op folderen en actievoeren (van Brenk). “Als ik de vakbond was geweest, had ik voor Corrie gekozen”, sprak een van de heren,
“Die Heerts zit door het akkoord nu lekker onder de duim.” Dat deze makke leider op verscheidene terreinen goede afspraken voor werkend Nederland weet te maken was volstrekt irrelevant: “Ook cadeautjes”.
Hoewel ik de manier waarop ze spraken over de leider van die vervelende, zeurende vakbond al respectloos vond, schrok ik werkelijk van hun visie op de naleving van de gemaakte afspraken. Deze niet onbelangrijke mannen binnen de werkgeversorganisatie vonden deze naleving niet alleen “nutteloos”, maar waren zichtbaar in hun nopjes dat er amper gecontroleerd werd.
“Alsof je met iedereen en alles rekening moet houden. Een beetje ondernemer heeft wel wat beters te doen”.
We hebben het hier voor de duidelijkheid niet over vertroetelende maatregelen, maar regels die ervoor zorgen dat flexwerkers niet compleet uitgebuit worden.
Uit dit gebrek aan respect voor de ‘gewone’ werknemer en zijn arbeidsomstandigheden kon en kan ik slechts één ding concluderen: de vakbond is nu even belangrijk als zij 100 jaar geleden was.
Ook het Sociaal Akkoord is niet in mijn achting gedaald door de gesprekken van de afgelopen week. Ik ben er enkel van overtuigd geraakt dat er wat meer aandacht besteed moet worden aan de naleving ervan.