Kinderen zijn de toekomst en technologische vooruitgang is belangrijk. Deze twee gedachten zijn de ingrediënten voor de stamppot van aandacht voor ICT in het onderwijs. Daar is niets mis mee – computers zijn (vooralsnog) onze vrienden. Helaas overheerst op dit moment technologisch determinisme in het denken over onderwijs en ICT: we laten ons teveel leiden door de organisatievormen die technologie dicteert. Dat is een zinloze exercitie waar veel gemeenschapsgeld bij betrokken is. Het is veel beter om te kijken naar de sociale uitdagingen waar we in de toekomst mee te maken krijgen en de manier waarop ICT ons kan helpen zulke vraagstukken op te lossen.
Over onderwijs in de toekomst zijn er momenteel twee dominante visies in omloop. De eerste richt zich op gemedieerd leren buiten de muren van de school. Dit is online onderwijs: thuis leren via YouTube filmpjes of Massive Open Online Courses (MOOCs). Het grootste verwachte voordeel van deze onderwijsvorm is dat kennis veel massaler toegankelijk wordt: iedereen kan kijken naar die ene goede docent die zo uitstekend uitlegt. MOOCs worden nu aangeboden door universiteiten, maar ook voor middelbare scholen en het beroepsonderwijs wordt gekeken hoe deze vormen van leren op afstand kunnen worden ingezet.
De tweede visie richt zich op gemedieerd leren binnen de muren van de school. In deze visie moet er meer technologie de klas in, zodat we iPad-scholen of varianten daarvan krijgen. Het idee is dat een tablet kinderen in staat stelt de mogelijkheden van de virtuele wereld te gebruiken. De nieuwe tijd, zo stellen voorstanders, vraagt om nieuwe vaardigheiden. Omdat bij nieuw meestal Engelse woorden horen, staan die vaardigheden bekend als 21st century skills. Daaronder worden zaken verstaan als samenwerken, leiderschap tonen en creatief zijn – en dat via je tablet. In de praktijk betekent dit dat leerlingen bijvoorbeeld een prezi maken.
Beide toekomstvisies zitten fout. Ze zijn te veel gericht op de fysieke gedaante van de school en het aantal schermen dat daarbij betrokken moet zijn. Onze instituties zijn stug en technologie moet aansluiten bij en inspelen op die instituties. Het is veel interessanter om te kijken hoe de sociale instelling van de school gaat veranderen.
Minstens twee ontwikkelingen vind ik daarbij relevant. Enerzijds worden kinderen steeds langer kind gehouden. Ouders leggen sterk de nadruk op beschermen en controleren. We zien deze langere kindperiode terug in het hoger onderwijs, waar aankomend studenten tegenwoordig hun ouders meenemen naar voorlichtingsbijeenkomsten (er zijn zelfs hbo’s die ouderavonden organiseren). Anderzijds hebben we te maken met een vergrijzende populatie. Al die kwieke babyboomers zijn langer senior dan hun voorgangers, omdat ze veel ouder worden.
Internet en sociale netwerken zorgen ervoor dat er nieuwe gemeenschappen ontstaan. In de slimme stad kunnen mensen elkaar vinden op basis van interesse, zoals een gedeelde liefde voor World of Warcraft of Justin Bieber. Digitalisering doet geen afbreuk aan het belang van nabijheid – sterker nog, het onderstreept wellicht het belang dat we daaraan hechten. Laatst las ik over De Vinderij, een matchingsproject dat kinderen, studenten en senioren met elkaar in aanraking brengt. Een student doet (betaald) klusjes voor een senior met wie hij een interesse deelt, zoals geschiedenis.
Technologie helpt zulke mensen bij elkaar te brengen. De brede school is bij uitstek de fysieke locatie om ontmoetingen te faciliteren. De brede school ontstond in de jaren ’90 en combineert onderwijs met voorzieningen als naschoolse opvang, sport en de bibliotheek. Brede scholen zijn er dus niet alleen voor leerlingen, maar ook voor de buurt. In de toekomst van de brede school draait het niet om schermen om mee naar binnen of buiten te kijken. De brede school maakt immers de muren tussen school en buitenwereld dunner en transparanter.