De laatste dag van de transferperiode. Voor sommigen de vervelendste, voor anderen de spannendste en voor menigeen de drukste dag van het jaar. Middernacht sluit de transfermarkt in de stad die Voetbal heet. Nog één dagje lekker gek doen om je na een paar maanden de ballen uit je broek te schamen dat je op die ene vrijdag “je hebt laten leiden door de waan van de dag”.
Gekke beslissingen
Want zo is het natuurlijk wel. In de laatste 24 uur van de befaamde transfermarkt nemen mensen de gekste beslissingen. En niet zomaar mensen, nee dit zijn mensen met een “jarenlange ervaring in het voetbal”, die “het voetbalwereldje als geen ander kennen”. De meesten zijn zelf speler geweest, hadden niet de leiderschapskwaliteiten noch de extraverte persoonlijkheidskenmerken om trainer te worden, of hadden gewoonweg niet de intelligentie om een normale baan te zoeken waarmee ze een significante bijdrage konden leveren aan de aan vervagende normen onderhevige maatschappij.
Het gaat hier natuurlijk om technisch directeuren van betaald voetbalclubs. Je kunt ze vinden over de hele wereld, maar laten we voor het gemak even de Nederlandse technische directeuren als uitgangspunt nemen. Deze zogenaamde beroepsgroep is verantwoordelijk voor de uitvoering van het technisch beleid van de vereniging waar zij werkzaam voor zijn. Dit houdt ongeveer in dat zij een zekere voetbalvisie dienen te ontwikkelen waar hun club voor staat en die in alle geledingen uitvoerbaar moeten maken. Elk jeugdteam speelt 4-3-3, elke jeugdtrainer is een oud-speler, een technische staf formeren die complementair is aan elkaar, dat soort zaken. De belangrijkste, en voor velen natuurlijk de enige reden waarom ze het werk willen doen, is het aantrekken van onbekende maar o zo talentvolle voetballers, de zogenaamde ‘pareltjes’.
De praktijk
Dit gaat ongeveer als volgt in zijn werk. De trainer geeft aan op welke posities hij versterking wenst. De technisch directeur schudt meewarig zijn hoofd, want de trainer preekt natuurlijk altijd voor eigen parochie. De technisch directeur moet met veel meer zaken rekening houden. De supporters, de clubcultuur, de raad van commissarissen, maar bovenal het financiële plaatje. Dit plaatje moet kloppen. Een aankoop moet passen in het beleid. Dat de meeste technisch directeuren verbaal te weinig ontwikkeld zijn om dit beleid überhaupt te kunnen verwoorden, doet over het algemeen niet ter zake.
In ieder geval kunnen daarom dus geen overhaaste beslissingen worden genomen. Bij elke aankoop moet specifiek worden gekeken naar wat er in huis gehaald wordt. Dus worden er scouts naar wedstrijden gestuurd waar de potentiële publiekslieveling zijn kunsten vertoont. Deze scouts –oud-voetballers natuurlijk, want als je zelf niet hebt gevoetbald heb je daar natuurlijk geen verstand van– sturen een rapportje terug naar de technisch directeur, die op zijn beurt zijn oog van expertise over de cijfers laat gaan. Deze cijfers staan voor voetbaltechnische kwaliteiten, fysieke capaciteiten en met een beetje mazzel heeft de scout gelet op tactische vaardigheden. Is de naam van een speler aansprekend of draagt hij rood-wit-blauwe voetbalschoenen, dan gaat de technisch directeur zelf eens een kijkje nemen.
Beoordeling
Valt de beoordeling positief uit, dan volgen per definitie “moeizame onderhandelingen” met de bestuurders van de club aldaar (“Het gaat er daar toch heel anders aan toe dan hier, dat kun je je bij ons niet voorstellen”), waarna de speler in kwestie dan eindelijk het vliegtuig neemt naar de club van de technisch directeur. Dan blijft er, met een beetje geluk, nog tijd over voor het laatste onderdeel. Een gesprekje met de trainer. Want ja, je wilt toch weten of er ‘een goeie kop’ op zit. Dit is altijd het mooiste onderdeel van transfers. De manier waarop trainers de mentaliteit van een voetballer doorgronden. “Dan loop ik naar hem toe en ga ik tegenover hem zitten. Ik kijk ze in de ogen en dan zie ik het al. Dit is er een die er voor wil gaan. Hij sprak me aan met ‘ja, meneer’. Nou, dan weet je het wel.”
Zo moet het ook gegaan zijn bij Miralem Sulejmani. Weliswaar niet op de laatste dag van de transfermarkt, maar de scouts waren zo lovend dat Ajax lachend 16,25 miljoen euro betaalde voor de verstandige Serviër. Alles klopte immers, Sulejmani had het vorige seizoen 16 keer gescoord in 38 wedstrijden en beschikte over een fabelachtige techniek. Dat diezelfde verstandige Serviër in de daaropvolgende vier seizoenen veelvuldig met andere verstandige Serviërs in louche snackbars in Amsterdam-Noord werd gesignaleerd, had niemand bij de Amsterdamse club kunnen weten.
Aanpassen
Of toch wel? Zou er een manier bestaan om te kunnen voorspellen hoe gemakkelijk spelers van buitenaf zich zouden kunnen aanpassen aan een nieuwe club, met een eigen cultuur en specifieke speelstijl? Want als je naast technische, tactische en fysieke capaciteiten ook de mentale gesteldheid van een voetballer in kaart zou kunnen brengen, zou je als technisch directeur dan niet de Heilige Graal gevonden hebben? Je zou dan immers in één klap het eerste elftal helpen en financieel niet volledig aan de grond zitten bij een miskoop. De kansen op een ‘mis-fit’ tussen speler en club zouden er mee verkleind worden en de speler in kwestie zou zowel zijn elftal, zijn publiek en zijn club uitstekende diensten bewijzen.
Een technisch directeur zou bij het aanhoren van deze nonsens even subtiel met zijn hoofd schudden. Dit is niet hoe het werkte in de voetballerij. Je ging een speler vóór een transfer gewoonweg niet psychologisch testen. Allemaal onzin ook. En daarbij: hoe kon hij nou weten dat er specialisten in Nederland rondliepen die spelers konden beoordelen op mentale weerbaarheid? Dat deze specialisten met behulp van betrouwbare en valide tests de mentale gesteldheid van een voetballer in kaart konden brengen. Dat specialisten alleen al door scherp te observeren inschattingen konden maken van hoe een voetballer met teleurstellingen om zou gaan. Dat één enkel gesprek met een voetballer al licht zou laten schijnen op zijn aanpassingsvermogen om bij zijn nieuwe club te kunnen slagen. Laat staan dat deze experts een voetballer na diens transfer mentaal zouden kunnen trainen om zich te focussen op datgene waar hij goed in is. Zonder zich te laten afleiden door die molensteen van een transfersom om zijn nek.
Laatste dag
We hebben nog één dag te gaan. Er zullen vandaag weer veel beslissingen worden genomen waar technisch directeuren verderop in dit seizoen op terug zullen komen. Hadden deze technisch directeuren nu maar het lef om over hun eigen schouder heen te kijken en bijtijds een persoonlijkheidsonderzoek van een voetballer te laten uitvoeren. Maar ja, dan zou de laatste dag van de transfermarkt niet zo spannend zijn. En zouden technisch directeuren zich niet zo belangrijk kunnen voelen.
Matthijs Kruk is sportpsycholoog VSPN® bij Sportgeest in Amsterdam, waarvoor hij individuele sporters en teams mentaal traint en begeleidt. In een wetenschappelijk artikel dat Kruk vorig jaar publiceerde gaat hij nader in op de plek die persoonlijkheidsonderzoek inneemt in de sport en de praktische toepassingen hiervan . Dit artikel is te downloaden via Sportgeest.nl (.pdf).