Hoe zou het nog zijn met Alexandra Vercammen? In 2009 kwam deze vrouw in het nieuws omdat ze er op haar sociaal appartementje in Mechelen een hangbuikzwijn op na hield als levensgezel. Na burenklachten kreeg ze een proces aan haar been, dat ermee eindigde dat Flurk (zo heette het beest) een dodelijk spuitje kreeg toegediend. Ze belandde nadien in een zware depressie. Ik heb haar nog een tijdje op Facebook gevolgd, nu is ze helemaal van de radar verdwenen.
Het verhaal van Alexandra en haar Flurk leest voor mij als een liefdesdrama, waarin, meer nog dan de vervolging, de quasi-onmogelijke vereniging van mens en dier centraal staat. Biologisch hachelijk, sociaal gesanctioneerd, hygiënisch onverantwoord. Wat trekt ons emotioneel zo aan in wezens die lager staan in de hiërarchie, en normaal enkel in aanmerking komen voor consumptie, dressuur of decoratie?
De domesticatie van de wolf, vermoedelijk zo’n 15.000 jaar geleden, is een keerpunt in de mentale ontwikkeling van de homo sapiens. Als concurrent in de jacht én als prooi was de wolf een oervijand en een deel van onze maaltijd. Als hond werd hij echter een bondgenoot en gezel, met als voornaamste kenmerk dat hij niet meer in de pot belandde. Het huisdier werd een huisvriend, een waak- en gezelschapshond, en uiteindelijk belandde hij zelfs op de sofa. Maar vergis u niet: achter de schijnbare menswording van het dier (Neroke van Carmen) steekt een omgekeerde metamorfose: de verdierlijking van de mens, die daarmee zijn evolutionaire bonus opgeeft.
En inderdaad: hondenliefhebbers nemen het hondengedrag over, ik ben er zelf een en weet waarover ik spreek. Echte hondenvrienden zijn in de limiet verbasterde wolven of weerwolven. Mij leerden ze blaffen, likken, bijten, janken. Nu ik in mijn kattenperiode ben, neig ik eerder naar spinnen, blazen, krabben. Pas morgen, met de goudvis, zal de harmonie compleet zijn.
Al vanaf het einde van de prehistorie, helemaal aan de dageraad van de menselijke “beschaving”, was er dus al een verlangen om terug dier te worden. Vreemd voor een wezen dat als “kroon op de schepping” of “toppunt van de evolutie” geklasseerd staat, en voorbestemd was om symfonieën te schrijven en atoombommen te produceren.
Vreemd is ook dat, ondanks de alarmerende berichten over uitstervende diersoorten, sommige soorten het nu heel goed doen en zich opmaken om als halfwild stadsdier de antroposfeer binnen te dringen. Zo komt de steenmarter onze autokabels opvreten en zal het mogelijk tot sch(r)ootmarter brengen. Een beest dat rubber eet, misschien vriendschap in de plaats geeft, maar, belangrijker nog, ons misschien ook rubber leert eten wat een enorm afvalprobleem zou oplossen. Het biologisch universum verrijkt, het breidt kwalitatief uit, ook al jammeren eco-fundamentalisten bij elke leeuw of neushoorn die de laatste adem uitblaast.
Daarnaast is er nog de stadsmeeuw die floreert, het oprukkende everzwijn (!), en niet te vergeten de vos, nu al een trouwe bezoeker van de stedelijke vuilnisbelten. Deze stadsfauna is niet zomaar parasitair: ze ontbindt het sociologisch hopeloos verrotte stadsweefsel en nodigt de stedeling uit tot alternatieve hergroepering rond de zwerm, de roedel, de clan. Anders gaan leven dus.
Misschien leidt die dierwording zelfs tot een nieuw nomadisch bestaan, en is de zwerver-met-hond geen marginale sociopaat maar een visionair of een praktisch filosoof,- iemand met een visie op de stad die wij vandaag niet kunnen begrijpen of aanvaarden. Namelijk de stad als een zoösfeer, een complex van dierlijke biotopen waarin de mens allerlei cohabitaties met de stadsfauna uitprobeert. De man die zijn hond uitlaat is dus wellicht maar een voorvorm van de bedelaar die met zijn hond slaapt. En geef toe: uit het beeld van een dakloze-met-hond spreekt dikwijls meer empathie en intimiteit dan uit het troosteloze beeld van een hondenasiel.
Over praktische filosofen gesproken: de bekendste hond-mens, Diogenes van Sinope (404 – 323 v.Chr.), was wellicht de eerste stedeling die zijn dierwording als een project opvatte, een voorbeeld voor de ont-civilisering van de beschaving, de Griekse, die hij als decadent en neurotisch beschouwde. Nota bene in de tijd van Plato en Aristoteles. Hij leefde op straat als een kynos (hond), wat de filosoof Peter Sloterdijk veel later zou inspireren tot zijn Kritik der zynischen Vernunft (1983), een tegen de Verlichtingsideologie en de humanistische zelfgenoegzaamheid gericht pamflet.
Want ach ja, dat humanisme en dat humanitaire getoeter, ze zijn vervuld van morele hypocrisie en culturele eigenwaan, waar ook de technologische verdwazing uit voortkomt. De kynische mensenhond van Sloterdijk, die we vandaag als bedelaar en stadszwerver ontwaren, is er het antwoord op. Walg en misantropie houden hem in leven. Hij is radicaal mensonvriendelijk, tactloos, schofterig zelfs. Dierenvrienden zijn geen mensenvrienden, integendeel.
Onze neiging om dicht bij het dier te leven, het te koesteren, ermee te communiceren, misschien er ons zelfs fysiek mee te verenigen en een tussensoort te kweken, kan niet los gezien worden van een afkeer tegenover de mensenwereld en de beschaving. We zijn het menszijn beu, we zijn onszelf als soort beu. Wat hebben we ervan gebakken? Niets. Het is zoeken naar de exit.
Dit cultuurpessimisme verwerpt heel de geschiedenis als één grote dwaling, te beginnen met het moment waarin we op twee benen gingen lopen en ons beschaafd gingen gedragen.
Voor de kynicus is heel de beschaving een onprettig amalgaam van geluiden,- zoals honden het ervaren. Vooral de muziek onthult een bizar mengsel van verhevenheid en barbarij. Wat het humanisme ook mag peroreren, de 9de van Beethoven en Auschwitz zijn niet wezenlijk van elkaar verschillend. Ze gebruiken een andere taal, andere pretexten, ze hebben sociaal, cultureel én politiek een totaal andere gevoelswaarde. De 9de is de hemel, Auschwitz is de hel,- zo wordt ons geleerd.
Niettemin zou een boosaardige cineast als Lars von Trier die twee perfect kunnen doen overlappen, en aantonen dat ze elkaars dubbel vormen. Het schone verbergt het verschrikkelijke, en omgekeerd.
De evolutietheorie brokkelt hier af, niet omdat ze wetenschappelijk onjuist is, maar omdat ze gevoelsmatig en instinctief niet vol te houden valt. Ze maakt ons ziek, depressief en ongelukkig,- net omdat we voelen dat die menselijke soort, als “triomf van de evolutie”, de afgrond tegemoet ijlt. Dus is de involutie het alternatieve spoor. We zijn te ver gegaan en moeten terug.
Deze terugkeer gaat niet langs besmette paden van de historische kritiek (“Hitler was een slechterik”), die immers niets meer zou bieden dat een kaleidoscoop van de menselijke perversiteit, maar langs antropologische en uiteindelijke biologische exits. Terugkeer naar het primitieve, “animaliseren”, met het huisdier als ultieme pedagoog en therapeutisch medium. De filosoof Jean-Jacques Rousseau is levenslang door dat idee gefascineerd gebleven. Het heeft hem onsterfelijk belachelijk gemaakt binnen de humanistisch-humanitaire kringen.
Terwijl de hondmens de stad gaandeweg overneemt, komt er ook beweging achter de vensterbanken. In Nederland bestaat er een Partij voor de Dieren, momenteel goed voor twee Kamerzetels. Ten onrechte doet men er lacherig over en wordt ze als een one-issue-partijtje van geschifte groenen bekeken. Terwijl ze eigenlijk filosofisch voortbouwt op Diogenes, Rousseau en Sloterdijk, uitkijkend op de biologische hereniging met de dierlijke status.
We lezen in de beginselverklaring van de partij:
“De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vormt samen met de Verklaring van de Rechten van het Dier en het Handvest van de Aarde het practische uitgangspunt voor de wijze waarop mensen met elkaar, met de dieren en met de natuur behoren om te gaan.”
Dat is een gewaagd devies. Vanzelfsprekend heeft een dier geen rechten, tenzij we ons ermee durven gelijkschakelen en compleet horizontaal gaan, de menselijke status opgeven. De missie die achter de Dierenpartij schuilt is allerminst politieke folklore. Het gaat om niets minder dan een evolutie- en beschavingskritiek. Zelf noemen ze zich een getuigenispartij, een nogal protestants aandoend woord voor wat wij in Vlaanderen kennen als een zweeppartij: het zijn formaties die wel meedoen aan verkiezingen en soms zelfs zetels halen, maar er een meta-politieke agenda op nahouden. Niet zoveel mogelijk stemmen halen of de macht veroveren is het doel, wel de aanwezigheid op zich van een Fremdkörper binnen een universum dat tot verdwijnen gedoemd is.
Bezielster in Nederland is de activiste Marianne Louise Thieme (1972), wat meteen een vrouwelijke laag onthult in heel dat dierwordingsverhaal. Bekijk ze met haar poes. Ook vandaag nog wordt ze in brede Hollandse kringen als een gekkin beschouwd. Achter Marianne’s fotogeniek uiterlijk zitten echter tendensen verborgen van dierenliefde die neigt naar zoöfilie, en jawel, dus ook weer vanuit een misantrope afkeer van de mensencultuur.
Was de kynische stadshond een mannelijke verschijning, dan gaan we nu even de gynaecologische toer op. Het zijn inderdaad de vrouwen die in het Christendom eeuwenlang werden gezien als dierlijker, natuurlijker, en meer vatbaar voor terugval naar een “lager” biologisch stadium. ‘s Nachts werden zij besprongen door incubi, bestiomorfe demonen, zo ging het gerucht, waaruit dan monsterlijke individuen zouden ontstaan. Deze one-night-stands ruiken dan weer naar rituelen uit voor-Christelijke natuurgodsdiensten, de Dionysoscultus, de mythologie van saters en faunen, en hun gewenste intimiteiten met vrouwelijke passanten.
Helemaal onterecht was de vrees van de godvrezenden dus niet: vrouwen hebben wel degelijk wat met dieren, zie ons verhaal aan de inleiding van dit stukje. Ongeacht het feit of ze seks hebben met hun kat of hond of paard, gaat de relatie ver voorbij het instrumentele en zelfs de juridische norm rond “dierenrechten”.
De seksuele aantrekkingskracht die negers op vrouwen uitoefenen, zou eveneens in verband kunnen gebracht worden met nymfomanie en het zoeken naar voor-menselijke faunen. Daarom ook mag een man voor een vrouw lelijk zijn, als hij maar enige aaibaarheid bezit.
Ook mevrouw Thieme heeft het dus niet zomaar over de ruimte voor legbatterijkippen of de behandeling van circuspaarden –dan had ze haar partij wel “Partij voor de Dierenvrienden” genoemd-, maar over een Handvest van de Aarde waarin het biologisch evenwicht hersteld wordt en de mens zich terugplooit tot het stadium van dierlijk wezen.
Helemaal tegengesteld aan het wetenschappelijk-technologisch project van de synthetische robot-mens, is de vrouw nog steeds de ontvangende kracht voor de bestiomorfose, de her-inbedding in het dierenrijk.
Biologisch en cultureel is de fusie van mens en dier perfect realiseerbaar, niet via het laboratorium maar via de straat, het park, de tuin, de huiskamer en de concrete interactie. De omgekeerde domesticatie dus.
Geen duizend reglementen rond dierenbescherming zullen kunnen beletten dat mensen ook echt met hun huisdier in bed gaan kruipen. Tenslotte zitten we sowieso vol met beestjes, en zij met ons. Wie is de gastheer/gastvrouw, wie de gast? In de liefde heeft dat geen belang.