Hoe nu verder met Defensie? Na het opstappen van zowel de minister van Defensie Hennis, als de commandant der strijdkrachten Middendorp lijkt het departement in een existentiële crisis te verkeren. Militairen roeren zich en komen met analyses van NRC tot aan de Volkskrant. Ondertussen is het verdacht stil vanuit het kabinet en drukt “mister Mali” minister Koenders de snor.
Waarom is de stilte vanuit het kabinet van belang? Het ministerie van Defensie is een uitvoerende organisatie. Militairen doen staatsrechtelijk gezien niet aan politiek. De vraag over hoe en waar Defensie in te zetten is dus bij uitstek een politieke discussie. Dit maakt politieke sturing vanuit het Kabinet maar ook zeker vanuit het departement van Buitenlandse Zaken onontbeerlijk. Het zijn namelijk de Nederlandse ambassadeurs (en hier een daar een verdwaalde medewerker van de inlichtingendienst op deze posten) die een vinger aan de internationale pols houden. Waar liggen onze economische en veiligheidsbelangen? Waar kunnen we de relatie gladjes houden met “smooth talk” (de wortel) en in welke gebieden is het noodzakelijk wat harder op te treden om onze belangen veilig te stellen (de stok)? Oftewel: wanneer vinden wij het als Nederland noodzakelijk om Defensie in te zetten als het verlengstuk van ons buitenlands beleid? Zolang wij dit niet scherp hebben, is het Nederlandse veiligheidsbeleid een stuurloos schip dat kant noch wal raakt.
Deze discussie is niet nieuw. Jarenlang krijgt Defensie het verwijt naar de oren geslingerd dat het tijd is voor “visie”. Minister Hennis waagde een poging maar kwam niet verder dan een boekhoudkundige exercitie. Logisch, want haar mandaat als minister is hierin beperkt. Het is sowieso uiterst curieus dat wij een visie verwachten van de uitvoerders. Vraag een uitvoerende organisatie naar de nut en noodzaak van diezelfde organisatie, en voor je het weet sta je op een vliegdekschip en heeft elk krijgsmachtonderdeel zijn eigen Death Star. Veel hulp van de dikbetaalde denktank-wereld hoeven wij ook niet te verwachten. Hordes blauwe maatpakken met bruine puntschoenen tikken jaarlijks vanuit kantoren met marmeren vloeren rapporten waarin ze roepen dat de wereld “onveiliger” en “onzekerder” wordt, versierd met debiele beleids-buzzwords zoals “gordel van instabiliteit”. Oftewel: als het gaat om strategische visie en we hier een objectieve afweging willen maken, moeten we deze niet vragen aan mensen wiens brood en bestaan afhangt van een “onveilige en onzekere” wereld.
Aan wie dan wel?
Zie hier de pijnlijke afwezigheid van Nederlands staatsmanschap. Feitelijk dient de politiek sturing te geven aan ons veiligheidsapparaat, maar verzaakt dit. Denktanks vragen rapportjes te tikken en ministeries om beleidsnota’s te produceren heeft meer te maken met verantwoordelijkheid afschuiven in plaats van de strategische koe bij de horens te vatten.
Het Kabinet zit soms zo te tuttebellen, dat zij militairen op missie domweg lijken te vergeten en laten bungelen in conflictgebied. Het beste en meest recente voorbeeld is de Nederlandse missie in Noord-Irak. Mocht u dat vergeten zijn: Nederlandse militairen trainen Koerdische strijdkrachten en dragen zo een steentje bij in de strijd tegen ISIS. Afgelopen donderdag viel de zogeheten Hawija-pocket en daarmee het laatste bolwerk van ISIS in de regio. Hiermee is het mandaat waarmee onze Nederlandse militairen daar zitten effectief verdampt door de veranderende omstandigheden. Tegelijkertijd zijn die veranderde omstandigheden zorgwekkend: de internationale gemeenschap negeert het Koerdisch referendum zo hard mogelijk in de hoop dat die onafhankelijkheidswens vanzelf verdwijnt. Ondertussen stomen Iraanse milities op richting Kirkuk (want: olie) en lopen de spanningen tussen Bagdad en Erbil op. Kortom: het is nogal spannend momenteel daar in de regio. Je zou verwachten dat de politiek “onze jongens” meteen zou terughalen, maar het is de vraag of er iemand wakker is in Den Haag?
Door het missen van deze strategische scherpte, lijkt de politieke waardering voor het werk van militairen vooral naar voren te komen in woorden in plaats van daden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken wekt namelijk de onsympathieke schijn Defensie graag te gebruiken voor politieke ego’tjes en leuke internationale carrières. Zo was Frans Timmersmans “vastberaden” om de missie naar Oekraïne na het MH17 incident te leiden, en nam op alle fronten het politieke voortouw tijdens deze crisis. Hier werd een politiek geitenpaadje voor gevonden: de observatie missie was zogenaamd “onbewapend” (want de wapens namen onze Australische vrienden mee) zodat het niet zou leiden tot al te veel discussie in het parlement. Het ministerie van Defensie was not amused, maar had het er maar mee te doen als uitvoerende organisatie.
Zeker, Defensie is een verlengstuk van buitenlands beleid maar de vraag is of militairen het verdienen te worden ingezet als loopjongens. In de documentaire De Missie van Robert Oey zagen we bijvoorbeeld civiel adviseur Ten Kate (op pad gestuurd door Den Haag) langskomen bij kolonel de Wolf in Mali om zijn “brain te picken” en te vragen of hij even wat militairen af kon staan voor een civiele klus. Want militairen zijn tenslotte goedkoper.
Ondertussen oreerde het ministerie van Buitenlandse Zaken dat een missie in Mali noodzakelijk was om de “gordel van instabiliteit om Europa heen” te lijf te gaan, maar kun je je afvragen of die gordel niet heel ver werd opgerekt om voormalig VN-gezant Koenders een gooi te laten doen naar een Nederlandse VN-zetel (of een leuk baantje voor straks). Aangezien de Nederlandse politiek wars is van strategische discussies, is de vraag dus ook nooit gesteld of het OK is om militairen met gevaar voor eigen leven in te zetten om VN-zetels bij elkaar te lobbyen of een leuk internationaal baantje voor een minister te regelen?
Terwijl op sommige momenten militaire missies worden geannexeerd door de maatpakken-milities van mister Mali, schittert het departement op andere momenten door afwezigheid en mag Defensie de klappen opvangen. Zo werden zorgen over de staat van het materieel in Mali door Koenders weggewuifd in Nieuwsuur met de woorden: “de politiek gaat over de inzet, niet de militairen”. Toen het moment daar was voor de politiek om verantwoording in de Kamer af te leggen drukte Koenders de snor. Vreemd. Het was toch ook minister Koenders die de verlenging van een missie doordrukte ondanks waarschuwingen uit het Defensie-apparaat over de staat van het materieel. Niet bepaald chique dus dat Koenders Hennis de politieke klappen heeft laten opvangen. Want hoewel Koenders niet politiek verantwoordelijk is voor een defecte mortiergranaat, gaf zijn reactie in Nieuwsuur en zijn beleid in Mali wel degelijk een cultuurtje van “wij vragen en jullie hebben maar te draaien” bloot.
En precies dat cultuurtje is onderdeel van het probleem: want de vraag is al jaren hoger dan de middelen die benodigd zijn om te draaien. Wanneer zij hiervoor waarschuwen moeten militairen hun mond houden want is het aan de politiek, maar als het misgaat krijgen militairen te horen dat ze met een visie moeten komen en bij zichzelf te rade moeten gaan. Terwijl de vraag “hoe nu verder met Defensie” toch echt niet te beantwoorden is zolang de bestuursstoel in de strategische wagen van Nederland leeg is.