Je ziet de man zo over het hoofd. Hij zit op een krukje, op straat. Voor hem staat zijn werkuitrusting: een kistje dat hij zelf in elkaar heeft getimmerd en waar zelfs laatjes in zitten. Daar zitten mini-lepeltjes in. En kwastjes. Ik zie hem ook niet, ik loop voorbij en hoor iets tegen me geroepen worden: “Abla, zal ik je laarzen poetsen?”. ‘Abla’ – dat ben ik. Het is een respectvolle aanduiding; binnen een Turks gezin noem je de oudere broers en zussen niet bij hun naam maar ‘abla’ of ‘abi’ – dat laatste is voor jongens.
Onterfd
Ik ben zeker niet de zus van deze meneer maar de term ‘mevrouw’ kennen ze niet. Althans niet zoals wij zouden zeggen, simpelweg mevrouw. Of mevrouw Umar. In Turkije ben ik mevrouw Ebru. Maar dan moet je weten hoe ik heet en dat doet deze meneer in Istanbul niet. Gelukkig maar. Abla is veilig. Als ik wat ouder zou zijn, of als er kinderen om me heen zouden lopen, zou hij ‘teyze’ zeggen. Tante. Gecompliceerd allemaal en het allergecompliceerds is wel dat ik onmiddellijk begrijp dat deze meneer op een druk plein het tegen mij heeft. Mijn laarzen moeten gepoetst, overduidelijk.
“Goed plan. Straks! Ik kom terug!” antwoord ik de man zonder stil te staan. Die Bosporus-toer wacht niet. Hij mompelt wat terug, iets als ‘ik ben hier nog wel even, tot straks’. Ik hoop het maar. Als mijn moeder de staat van mijn laarzen zou zien zou ze me onterven.
Gevaar
In Rotterdam is Van Den Assem een begrip. Om twee redenen: ze hebben de mooiste laarzen (en vooruit, schoenen ook) van Rotterdam. Stervensduur. Zeg maar gerust onbetaalbaar duur. Anders dan de laarzen en de clientèle van Paul Warmer in Amsterdam, is Van Den Assem goed Rotterdams volk. Die die laarzen niet kunnen betalen, daar kun je de klok op gelijk zetten.
De andere reden waarom de winkel berucht is, is de uitverkoop. De prijzen gaan door de helft. En dan moet je tóch nog even geduld opbrengen want de prijzen gaan nóg eens door de helft. De helft van de helft. Oftewel 75 procent korting op laarzen. Op de allermooiste laarzen. De situatie bij Van den Assem wordt dan zo gevaarlijk dat er beveiliging voor de deur komt zodat er maar een x aantal mensen de winkel in mag. Binnen is het vechten voor je buit: schoenen neerleggen is schoenen kwijtraken. De laatste keer dat ik bij Van den Assem zeven paar afrekende moest ik drie kwartier in de kassa rij wachten. Geen grap.
Verrassing
Mijn moeder kan dat geduld opbrengen. Die gaat struinen. Kijken wat er te krijgen is. In welke kleur. Welke dochter of vriendin ze daar een plezier mee kan doen. 800 euro afrekenen voor acht paar laarzen is een kick. Voor één paar moet je van lotje getikt zijn. De laarzen die ik aan mijn voeten heb, die dringend een poetsbeurt nodig hebben vallen in de categorie ‘aankopen van mama’: tien halen, één betalen bij Van den Assem. Ze zijn prachtig. Goed voor Nederlandse kuiten, met een extra ritsje aan de achterkant. En niet te doen op slechte, vieze Turkse wegen. Maar ja, op Timberlands onder een jurkje is ook weer zoiets…
Drie uur later sta ik voor de schoenpoetser. “Ik ben er!” De man is even van zijn a propos. En begint dan te stralen: “Dit is me nog nooit overkomen! Iemand die zegt dat ‘ie straks terugkomt en dan ook daadwerkelijk terugkomt! Abla, ga even zitten, ik maak deze schoenen af en dan maak ik jouw laarzen weer zo goed als nieuw!”
Gratis thee
Er zitten vier mannen op het bankje bij de schoenpoetser, de een heeft slippers aan zijn voeten. Ik krijg het kopje thee dat onbeheerd staat te wachten maar de heren willen een nieuwe bestellen. Ik wimpel het af. Het maakt weinig indruk want vijf minuten later komt gloedhete verse thee. Inmiddels leeft de schoenpoetser zich uit op mijn laarzen. Met een lepeltje smeert hij de verf erop, met een schone punt van zijn lap poetst hij of zijn leven er vanaf hangt. “Deze laarzen zijn nog geen twee jaar oud,” gokt hij. Ik knik. “Als ik er klaar mee ben gaan ze weer tien jaar mee,” glundert de man. Daar moet ik dan om lachen. Dat zou fijn zijn!
De lak gaat erop en voor ik het weet heb ik laarzen aan mijn voeten die zó uit de etalage van Van den Assem lijken te komen. Vijf lira zegt de man. Twee euro en twintig cent. En twee gratis thee. “Als u dat niet heeft, is het ook niet erg,” voegt hij eraan toe. “Ik ben al blij dat iemand zich eens aan zijn woord heeft gehouden en is teruggekomen.” Kleingeld is een ding in Turkije. Iedereen wil het, niemand heeft het. Ik let erop dat ik mijn fooien in Turkije niet overdrijf maar hier kan ik niet tegenop. Tien lira krijgt de man. Mijn Van den Assem-laarzen kunnen in ieder geval weer een paar dagen mee.
Ebru Umar (Den Haag, 20 mei 1970, de zon begon te schijnen, de vogels zongen hun hoogste lied) schrijft wekelijks over wat ze meemaakt in de breedste zin des woords. Umar is columniste voor onder meer dagblad Metro en het opinieblad voor de sportieve man Men’s Health.