In de verte klinkt mijn naam. Zoals gebruikelijk reageer ik niet. Inmiddels weet ik dat er in Turkije meer Ebru’s wonen dan ik en aangezien niemand mij hier kent is de kans klein dat ik bedoeld word met het geroep.
Totdat ik me realiseer dat het de buurvrouw is. Mijn benedenbuurvrouw. Met haar deel ik dit pand. Ik ben haar een doorn in het oog, ze had gewild dat haar dochter mijn woning had gekocht. Iets waar de dochter totaal geen interesse in had – welke volwassen vrouw wil met haar moeder wonen? Tegelijkertijd kijk ik de buurvrouw weg.
Ik wil haar woning. Erbij. Dan heb ik het hele pand aan het eind van een doodlopende straat. Een vrijstaand huis in het centrum van Kusadasi met uitzicht op zee en een eigen binnenplaats. Ik gun mijn buurvrouw een lang leven maar na een ruzie waarbij ze gilde dat niet ik maar haar dochter hier had moeten wonen, ben ik totaal klaar met haar.
Zij roept me dus.
Even wil ik het negeren maar dan wint mijn verstand het. Je moet door de formaliteiten heen. Even snel. Dan is het achter de rug.
Ik loop naar beneden en word allerhartelijkst ontvangen. “Ebrukind, ik dacht al; ben jij het? Ik hoorde geschuifel en kon het niet plaatsen. Maar jij bent het! Wees welkom, kijk dit is mijn kleinzoon en dit mijn schoondochter. Ik heb lekker eten gemaakt, pilav met kip. Kom ik geef je wat.”
Het is allerhartelijkst, op zijn Turks. Eten verbroedert. Eten hoort. Eten is gastvrij.
Maar dan komt het.
“Moet je zien hoe ik ben afgevallen! O, o, o, o, ik ben zo ziek. Mijn handen en mijn voeten, het is vreselijk! Ik had oedeem. Ach kind, de ouderdom heeft me in haar greep. Moet je zien, mijn been! Mijn lichaam!”
Dát was het waar ik niet tegen kon. Het eeuwige geklaag. Mijn benedenbuurvrouw is er zo goed in dat ik niet weet hoe snel ik haar moet mijden. “Heb begrip voor haar,” zegt mijn moeder altijd. “Ze is oud en weet jij wel wat voor zwaar leven die vrouw gehad heeft? Echt, doe maar gewoon aardig.” Ik rolde met mijn ogen maar vooruit, die vrouw is oud. En heeft geen oog voor hoe goed ze het op haar leeftijd nog heeft. “Heb je het zelf gemaakt?” vraag ik naar de bekende weg die erg op prijs wordt gesteld. “Jazeker,” straalt ze. “Pilav met kip. Ik doe het op een bordje voor je. Hier, wat zwarte peper erbij. Eet lekker, kind.”